e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kelpen

Overzicht

Gevonden: 2042
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wippen wippen: wippe (Kelpen) Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
wispelturig wispelturig: wispelturig (Kelpen) steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] III-1-4
wisselen omzetten: ómzéttə (Kelpen) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselvallig weer regenlucht: rēēn-gəllócht (Kelpen) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] III-4-4
witte kaas, wrongel fluitekaas: fluitəkîês (Kelpen) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] III-2-3
witte kool kappes: kappes (Kelpen) witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)] I-7
woede gift: gift (Kelpen) hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)] III-1-4
woeker woeker: woekər (Kelpen) onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)] III-3-1
woelen woelen: woelə (Kelpen) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)] III-1-2
woensdagx goensdag: goonsich (Kelpen) de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] III-4-4