23549 |
acoliet |
misdienaar:
mesdeener (L320b Kelpen)
|
Een acoliet, een oudere misdienaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24438 |
adder |
adder:
WLD
addər (L320b Kelpen)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21448 |
afdingen |
pingelen:
pingələ (L320b Kelpen)
|
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
aafbrokkələ (L320b Kelpen)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20473 |
afkomst |
komaf:
kôomaa.f (L320b Kelpen)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23691 |
aflaat |
aflaat:
aaflaot (L320b Kelpen)
|
Een aflaat [ablas?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20437 |
afleggen van een dode |
afleggen:
aafléəggə (L320b Kelpen)
|
een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
25337 |
afpassen met de voet, aftreden |
aftreden:
aa.ftrééjə (L320b Kelpen)
|
de lengte bepalen door stappen [aftreden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23734 |
afraffelen |
raffelen:
raffele (L320b Kelpen)
|
(te) snel bidden, een gebed afraffelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21158 |
afrit |
afrit:
aafrit (L320b Kelpen)
|
een hellende weg waarlangs men een brug, een dijk enz. kan verlaten (afrit, afging, afrij) [N 90 (1982)]
III-3-1
|