18044 |
huiduitslag |
uitslag:
oetslaa.ch (L320b Kelpen)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17689 |
huig |
huig:
huug (L320b Kelpen)
|
Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18876 |
huilen |
beuken:
bèùəkə (L320b Kelpen),
janken:
jankə (L320b Kelpen)
|
zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24376 |
huisjesslak |
slak:
WLD
slek (L320b Kelpen)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23732 |
huiszegen |
huiszengel:
hoeeszaengel (L320b Kelpen)
|
De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24173 |
huiszwaluw |
zwalg:
zwalg (L320b Kelpen)
|
huiszwaluw
III-4-1
|
21807 |
hulp vragen |
hulp vragen:
hêulp vraogə (L320b Kelpen)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hêulp (L320b Kelpen),
hölp (L320b Kelpen)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24572 |
hulst |
hulst:
WLD
hulst (L320b Kelpen)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppələ (L320b Kelpen)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|