21886 |
bank van lening |
bank:
bank (L320b Kelpen)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20181 |
barensweeën |
ween:
wēejə (L320b Kelpen)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19313 |
bazige vrouw |
canaille:
kərnaalie (L320b Kelpen)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
doorduwen:
get dáó duujə (L320b Kelpen)
|
iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
béédəlîer (L320b Kelpen),
schooier:
sjôêjər (L320b Kelpen)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
schooierswijf:
sjôêjərswie.f (L320b Kelpen)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
schooien:
sjôêjə (L320b Kelpen)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bədee.nə (L320b Kelpen)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19213 |
bedorven (persoon) |
verwend wicht:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
vərwintj wicht (L320b Kelpen)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18965 |
bedriegen |
iemand kloten:
eeməs klôetə (L320b Kelpen)
|
iemand door list en leugen voor de gek houden en daarvan gebruik maken [kullen, bikken, kleuten, bijbrengen, belakken, verneuken, besleuteren, loren, lorzen, bedonderen, bemieteren, besodemieteren, kinkelfoezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|