23717 |
kruisje van de rozenkrans |
kruisje:
kruuske (L320b Kelpen)
|
Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23705 |
kruisteken |
kruisteken:
kruusteiken (L320b Kelpen)
|
Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23411 |
kruisweg |
kruisweg:
kruusweeg (L320b Kelpen),
kruusweg (L320b Kelpen)
|
De gebedsoefening langs de 14 staties van Jezus gang van Pilatus naar Golgotha [kruisweg, kruuswèg, kruutswèèg]. [N 96B (1989)] || Het geheel van 14 kruiswegstaties in de kerk [kruu(t)swèèg, kruuswèg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23412 |
kruisweg: 14 staties |
staties:
staties (L320b Kelpen)
|
De 14 staties. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23413 |
kruiswegstatie |
statie:
stasie (L320b Kelpen),
statie (L320b Kelpen)
|
Elk van de 14 afbeeldingen van Jezus kruisweg [statieoene, staties?]. [N 96A (1989)] || Één statie van de kruisweg. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18019 |
kuchen |
kuchen:
kuchə (L320b Kelpen)
|
Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17582 |
kuif |
kuif:
koef (L320b Kelpen)
|
kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kuu.lkə (L320b Kelpen)
|
Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (putje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20463 |
kuis, ingetogen |
zuiver:
zuu.vər (L320b Kelpen)
|
kuis; rein van zeden; maagdelijk; ingetogen; zich onthoudend van zinnelijk genot [kuis, kies, zuiver] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17773 |
kuit |
zaadjes:
WLD
zêûtjə (L320b Kelpen)
|
Hoe noemt u de eierstokken met eieren of de afgezetten massa eieren van vrouwelijke vissen (kuit, kiet, schot, zaad, schodder, krellekeskuit) [N 83 (1981)]
III-4-2
|