18413 |
rand van een hoed |
luif:
luif (Q015b Kerensheide)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (Q015b Kerensheide)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stuiken:
stoeke (Q015b Kerensheide)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
olifantspoten:
olifantspwèt (Q015b Kerensheide)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17616 |
rechtstaande oren |
fikoortjes:
fikoorkes (Q015b Kerensheide)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18712 |
regenpijpen |
regenpijpen:
réégepiepe (Q015b Kerensheide)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
pierling:
peerlink (Q015b Kerensheide),
worm:
wórm (Q015b Kerensheide)
|
regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17655 |
rib |
rib:
rub (Q015b Kerensheide)
|
rib, ribben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32588 |
rijen mesthoopjes markeren |
een vlik zetten:
ǝnǝ vlek ˲zętǝn (Q015b Kerensheide),
vlik:
vlek (Q015b Kerensheide)
|
Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22]
I-1
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
worm:
wórm (alg.) (Q015b Kerensheide)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|