18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
sjoon (Q015b Kerensheide)
|
schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18466 |
schoenborstel |
schoenborstel:
schoenbeustel (Q015b Kerensheide, ...
Q015b Kerensheide)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-1-3, III-2-1
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
sjoon (Q015b Kerensheide)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18347 |
schoenlepel |
schoenstrekker:
sjoonstrékker (Q015b Kerensheide)
|
schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18185 |
schoenveter |
rijgstaartel:
riestartel (Q015b Kerensheide)
|
schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (Q015b Kerensheide)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
17964 |
schokschouderen |
schokschouderen:
schokschauere (Q015b Kerensheide)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18283 |
schort zonder borststuk |
voorschoot:
vörschoot (Q015b Kerensheide)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19506 |
schotel |
schotel:
schŏtel (Q015b Kerensheide)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schoteltje:
scheutelke (Q015b Kerensheide)
|
schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|