17952 |
waden |
baden:
baaje (Q015b Kerensheide)
|
waden: door het water baden [waoje, baoje, baaje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17943 |
waggelen |
strompelen:
strompele (Q015b Kerensheide)
|
lopen: onvast, wankelend lopen [stroemele, striemele, strampele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18268 |
want |
want:
wante (Q015b Kerensheide)
|
wanten, met duim maar zonder vingers [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32545 |
wasmand |
wasmandel:
wɛšmęnjǝl (Q015b Kerensheide)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
kuip:
kub (Q015b Kerensheide)
|
teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
waterstevel:
watersteevel (Q015b Kerensheide)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
moor (Q015b Kerensheide)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
wèrbòòrstel (Q015b Kerensheide)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33663 |
wei |
groes:
grau̯s (Q015b Kerensheide)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
18305 |
werkschoen |
werkschoen:
werksjoon (Q015b Kerensheide)
|
ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|