25128 |
droog weer |
droog:
drêûch (K317a Kerkhoven)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
keukenhanddoek:
keukenhanddoek (K317a Kerkhoven)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
dryǝxstǭn (K317a Kerkhoven)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
28660 |
druphoning |
gelekte honing:
gelekte honing (K317a Kerkhoven),
lekhoning:
lekhoning (K317a Kerkhoven)
|
Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.]
II-6
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
doͅif (K317a Kerkhoven)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
doͅivəkoͅt (K317a Kerkhoven),
dǫi̯vǝkǫt (K317a Kerkhoven)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
plank:
plaŋk (K317a Kerkhoven, ...
K317a Kerkhoven)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
oi als in soif
doivin (K317a Kerkhoven)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
duizelig:
duizelig (K317a Kerkhoven)
|
Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19311 |
durfal |
ruziemaker:
hij is ne ruziemaoker (K317a Kerkhoven),
vechthaan:
hij is ne vichthaan (K317a Kerkhoven)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|