34002 |
aftuigen |
het gareel afpakken:
t ˲gǝriǝl afpakǝ (K317a Kerkhoven)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
afwas woater (K317a Kerkhoven)
|
Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|
33645 |
akker |
perceel:
pǝrsiǝl (K317a Kerkhoven),
stuk:
støk (K317a Kerkhoven)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
scheien (zelfst.nw.):
sxiǝ (K317a Kerkhoven)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
mei:
mai̯ (K317a Kerkhoven),
sleur[eg]:
slø̄r[eg] (K317a Kerkhoven)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
22354 |
al dansend draaien |
hekelen:
hekelen (K317a Kerkhoven)
|
al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
28574 |
amerikaans vuilbroed |
broedpest:
brutpɛst (K317a Kerkhoven)
|
Broedpest. Zie de toelichting bij het lemma Europees Vuilbroed. Het Amerikaans vuilbroed tast in hoofdzaak het gesloten broed aan. De zegels zinken in en vertonen gaatjes. De aangetaste celinhoud is tot slijmerige draden te trekken. Onder het misvormde celdeksel liggen de poppen dood op hun rug. Het is een zeer besmettelijke en gevaarlijke bijenziekte. Het melden van deze ziekte is wettelijk verplicht. [N 63, 27]
II-6
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andeͅwi (K317a Kerkhoven)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (K317a Kerkhoven)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33621 |
anjelier |
genoffeltje:
zjenoeffelkes (K317a Kerkhoven)
|
I-7
|