17916 |
omarmen |
omarmen:
omarme (K317a Kerkhoven, ...
K317a Kerkhoven)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17917 |
omhelzen |
omhelzen:
omhelze (K317a Kerkhoven)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhoog gaan (K317a Kerkhoven)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sloof:
sluǝf (K317a Kerkhoven)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
28617 |
omjagen |
vervliegen:
vervliegen (K317a Kerkhoven)
|
Het omkloppen van twee ongelijke volken. Beide volken worden uit hun woning gejaagd, geklopt, elk in een lege korf of jaagkorf. Daarna wordt het zwakke volk in de woning van het sterke gedaan en vice versa, waarop de korven weer op hun plaats in de stal worden gezet. Het resultaat is dat de bijen van het sterke volk naar de korf van het zwakke vliegen (Gelens 1963, pag. 23). [N 63, 93b; N 63, 93c; monogr.]
II-6
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ondergoed (K317a Kerkhoven)
|
Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17619 |
onderlip |
onderste lip:
onderste lip (K317a Kerkhoven)
|
Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
31712 |
onderste handvat |
sleeuw:
sliǝu̯ (K317a Kerkhoven)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32696 |
ondiep |
locht:
loxt (K317a Kerkhoven)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongediert:
oongediert (K317a Kerkhoven)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)]
III-4-2
|