32822 |
landrol |
wel:
wɛl (P180p Kerkom)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
34614 |
langboom van de wagen |
langwagel:
la.ŋkwǭ.gǝl (P180p Kerkom)
|
Lange dikke balk die de verbinding vormde tussen het voorstel en het achterstel van de langwagen. Via de lengte van de langboom kan de lengte van de langwagen bepaald worden. Op de langboom rusten de drie rongblokken van de wagen, waarop de rongen gezet konden worden ter ondersteuning van de zijwanden. De langboom steekt achteraan door een opening tussen het rongblok en het asblok en wordt daar verstevigd door de twee achterste tangarmen. Aan de voorzijde is de langboom door middel van een bout verbonden met het rongblok, de draaischijf, de zwik en het asblok, zodat het voorstel wendbaar is. [N 17, 44e; N G, 70b; JG 1b; JG 1d;monogr]
I-13
|
18286 |
lange broek |
lange broek:
’n lange broek (P180p Kerkom)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
33074 |
langgerekt hok |
walenmandel:
wǭlǝmāndǝl (P180p Kerkom)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
lange streep:
laŋ striǝp (P180p Kerkom)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
17814 |
laten |
laten:
lote (P180p Kerkom)
|
laten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
25735 |
laten trekken |
trekken:
trękǝn (P180p Kerkom)
|
Het beslag goed laten trekken zodat de versuikering plaatsvindt en de eiwitten omgezet worden. Het werkwoord "laten" werd door de meeste respondenten niet vermeld. [N 35, 38]
II-2
|
25826 |
legeren |
bewaren:
bǝwārǝn (P180p Kerkom)
|
Bier aan de nagisting onderwerpen. [N 35, 80]
II-2
|
25824 |
legerkelder |
bewaarplakken:
bǝwāwrplakǝn (P180p Kerkom)
|
De ruimte waarin de nagisting plaatsvindt. De invuller uit P 180 merkt op dat de "bewaarplakken" zich in de kelder bevonden. [N 35, 86; monogr.]
II-2
|
25823 |
legertanks |
bewaarketels:
bǝwāwrkętǝls (P180p Kerkom),
bewaartanks:
bǝwāwrtaŋs (P180p Kerkom),
bierketels:
birkętǝls (P180p Kerkom)
|
De tanks waarin de nagisting plaatsvindt. [N 35, 73; N 35, 79]
II-2
|