e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dennenappel dennenappel: ideosyncr.  denne-appel (Kerkrade), weermannetje: waarvan de schubben bij droog weer open gaan  weer’mensje (Kerkrade) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || sparappel III-4-3
dennenwortel stronk: ideosyncr.  sjtronk (Kerkrade) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] III-4-3
deputaatkolen arbeiterkolen: arbajtǝrkoalǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), beambtekolen: bǝamtǝkoalǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]), bergmannskolen: bęrxmanskoǝlǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Eisden]), deputaatkolen: deputaatkolen (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), depytātkoalǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), kolenbon: koǝlǝbǫŋ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]) Het in natura uitgekeerde deel van de bezoldiging van een mijnwerker. Volgens verschillende invullers uit Q 121 bestondende "deputaatkolen" of "arbeiterkolen" meestal uit schachtkool, wat inhield dat het grote brokken kool waren gemengd met gruis en/of stof. De brokken werden stukgeslagen, gezeefd en gesorteerd en van het gruis werd "gedeks" gemaakt, een mengsel van gruis en leem ter afdekking van kachel of fornuis voor de nacht. De "beambtekolen" daarentegen waren meestal antraciet, in diverse dikten gezeefd, zonder gruis. De respondent uit Q 21 merkt over dedeputaatkolen verder nog op dat de toegekende hoeveelheid varieerde al naar gelang iemand kostwinnaar, medekostwinnaar of alleenstaande was. Wat betreft het woordtype "kolenbon", dit was in feite de bon waarmee de mijnwerker een bepaalde hoeveelheid deputaatkolen in ontvangst kon nemen. Toch is dit woordtype in dit lemma opgenomen omdat uit de opmerkingen van verschillende zegslieden (Q 21, Q 121, Q 121b) blijkt dat de term ook voor de toegekende hoeveelheid kolen zelf werd gebruikt. Zo merkt de invuller uit Q 21 voor de mijn Maurits op dat de mijnwerkers daar onder elkaar nooit over "deputaatkolen", maar altijd over de "kolenbon" spraken en de zegsman uit Q 121b schrijft dat, omdat de verstrekking op de mijn Willem-Sophia plaats vond in de vorm van bonnen, het in natura uitgekeerde gedeelte van het loon de kolenbon(nen) werd genoemd. [N 95A, 5; monogr.] II-5
desem zuurdesem: zoer desem (Kerkrade) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
desemen desemen: de’seme (Kerkrade), heffe aanzetten: heffe a-zetse (Kerkrade) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] || zuurdeeg in iets doen III-2-3
deugniet aas: verkl. öas-je  oas (Kerkrade), Zoeë aas van inne jong Verklw. öas-je  aas (Kerkrade), batraaf: bat’raaf (Kerkrade), domgraaf: doeëmjroaf (Kerkrade), gauner (du.): jauner (Kerkrade), jau’ner (Kerkrade), nelbek: nelbek (Kerkrade), niksnuts: niksnots (Kerkrade), stout kind: ee sjtoots kink (Kerkrade), strop: Verklw. sjtröpje  sjtrop (Kerkrade) bengel, deugniet || deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] || kreng, deugniet || rakker, vlegel || schurk III-1-4
deuk in een hoed bluts: blötsch (Kerkrade) deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] III-1-3
deur deur: dȳǝr (Kerkrade) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurklopper klopper: kløͅpər (Kerkrade) deurklopper III-2-1
deurknop, deurklink klink: kleŋk (Kerkrade) klink III-2-1