24476 |
dennenappel |
dennenappel:
ideosyncr.
denne-appel (Q121p Kerkrade),
weermannetje:
waarvan de schubben bij droog weer open gaan
weer’mensje (Q121p Kerkrade)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || sparappel
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
stronk:
ideosyncr.
sjtronk (Q121p Kerkrade)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27577 |
deputaatkolen |
arbeiterkolen:
arbajtǝrkoalǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
beambtekolen:
bǝamtǝkoalǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Eisden]),
bergmannskolen:
bęrxmanskoǝlǝ (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Eisden]),
deputaatkolen:
deputaatkolen (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
depytātkoalǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
kolenbon:
koǝlǝbǫŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Het in natura uitgekeerde deel van de bezoldiging van een mijnwerker. Volgens verschillende invullers uit Q 121 bestondende "deputaatkolen" of "arbeiterkolen" meestal uit schachtkool, wat inhield dat het grote brokken kool waren gemengd met gruis en/of stof. De brokken werden stukgeslagen, gezeefd en gesorteerd en van het gruis werd "gedeks" gemaakt, een mengsel van gruis en leem ter afdekking van kachel of fornuis voor de nacht. De "beambtekolen" daarentegen waren meestal antraciet, in diverse dikten gezeefd, zonder gruis. De respondent uit Q 21 merkt over dedeputaatkolen verder nog op dat de toegekende hoeveelheid varieerde al naar gelang iemand kostwinnaar, medekostwinnaar of alleenstaande was. Wat betreft het woordtype "kolenbon", dit was in feite de bon waarmee de mijnwerker een bepaalde hoeveelheid deputaatkolen in ontvangst kon nemen. Toch is dit woordtype in dit lemma opgenomen omdat uit de opmerkingen van verschillende zegslieden (Q 21, Q 121, Q 121b) blijkt dat de term ook voor de toegekende hoeveelheid kolen zelf werd gebruikt. Zo merkt de invuller uit Q 21 voor de mijn Maurits op dat de mijnwerkers daar onder elkaar nooit over "deputaatkolen", maar altijd over de "kolenbon" spraken en de zegsman uit Q 121b schrijft dat, omdat de verstrekking op de mijn Willem-Sophia plaats vond in de vorm van bonnen, het in natura uitgekeerde gedeelte van het loon de kolenbon(nen) werd genoemd. [N 95A, 5; monogr.]
II-5
|
20612 |
desem |
zuurdesem:
zoer desem (Q121p Kerkrade)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20597 |
desemen |
desemen:
de’seme (Q121p Kerkrade),
heffe aanzetten:
heffe a-zetse (Q121p Kerkrade)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] || zuurdeeg in iets doen
III-2-3
|
19167 |
deugniet |
aas:
verkl. öas-je
oas (Q121p Kerkrade),
Zoeë aas van inne jong Verklw. öas-je
aas (Q121p Kerkrade),
batraaf:
bat’raaf (Q121p Kerkrade),
domgraaf:
doeëmjroaf (Q121p Kerkrade),
gauner (du.):
jauner (Q121p Kerkrade),
jau’ner (Q121p Kerkrade),
nelbek:
nelbek (Q121p Kerkrade),
niksnuts:
niksnots (Q121p Kerkrade),
stout kind:
ee sjtoots kink (Q121p Kerkrade),
strop:
Verklw. sjtröpje
sjtrop (Q121p Kerkrade)
|
bengel, deugniet || deugniet [DC 11 (1942)] || een ondeugend kind [stinkgat, deugniet] [N 85 (1981)] || een ondeugende jongen die allerlei streken uithaalt [pagadder, horzak, luifer] [N 85 (1981)] || kreng, deugniet || rakker, vlegel || schurk
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
blötsch (Q121p Kerkrade)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (Q121p Kerkrade)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
19792 |
deurklopper |
klopper:
kløͅpər (Q121p Kerkrade)
|
deurklopper
III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleŋk (Q121p Kerkrade)
|
klink
III-2-1
|