30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kleŋk (Q121p Kerkrade)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
22378 |
diabolo |
diabolo:
diabool (Q121p Kerkrade)
|
Het speelgoed, bestaande uit een dubbele blikken kegel die men al draaiende op een koordje in evenwicht houdt, in de hoogte werpt en weer opvangt met dit koord of elkaar toewerpt en weer op een koordje opvangt [diabolo, diavolo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18035 |
diarree |
dunne, de -:
an der dunne zie (Q121p Kerkrade),
priets:
priets (Q121p Kerkrade)
|
Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34351 |
diarree hebben |
aan de schijt (zijn):
an dǝr šīs (Q121p Kerkrade)
|
Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a]
I-12
|
27969 |
dichtgroeien |
duwen:
dø̜jǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Eisden]),
te brok gaan:
tsǝ brox joǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
toewassen:
tsǫwwāsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.]
II-5
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q121p Kerkrade)
|
dief [DC 11 (1942)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
tablet:
tableͅt (Q121p Kerkrade),
tablɛt (Q121p Kerkrade)
|
dienblad [DC 27 (1955)] || dienblad, tablet
III-2-1
|
19080 |
dienst |
schicht:
šix (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De werktijd van één man op één dag. [monogr.; Vwo 282; Vwo 617; Vwo 684]
II-5
|
21736 |
dienstplicht gaan doen |
opgaan:
op joa (Q121p Kerkrade)
|
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (Q121p Kerkrade)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|