e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dogkar dogkar: doq˱kār (Kerkrade) Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.] I-13
dokter dokter: dokter (Kerkrade) arts III-1-2
dokteren dokteren: doktere (Kerkrade) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dom dom: dom (Kerkrade), doom (Kerkrade) dom || Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] III-1-4, III-3-3
domino domino: domino (Kerkrade) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man domme, een -: dom’me (Kerkrade), dromedrikus: inne dreumedriekkes (Kerkrade), duppen: dup’pe (Kerkrade), duppenschurger: cf. RhWb VII, kol. 1922 s.v. "schurgen, schürgen": = kruien, s.v. "schürger"= kruier, lastdrager cf. Schuermans p. 112 s.v. "duppe"(aarden pot scheldwoord "duppeschurger"(schurgen = kruien cf. p. 606 s.v. "schurgen"= kruien  dup’pesjurjer (Kerkrade), kalfskop: kaofs’kop (Kerkrade), kchen-willem (< du.): Inne kuuchewillem (Kerkrade), potuil: lomperd Dat is inne pot¯ül van inne keël  pot’ül (Kerkrade), schaapsdemel: cf. Kerkrade Wb. deem, demel = tepel van uier; cf. Schuermans p. 90 s.v. "deem = tepel aan de uier van melkdieren en Weijnen Et.Dialectwb. s.f. "deem".  sjoafs’deëmel (Kerkrade), slapjanus: sjlapjanus (Kerkrade) dommerik || domoor || domoor, domkop || een domoor || een sufferd || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw domme schotel: verklw. sjuttelsje Dat is ing dom sjót¯tel: dat is een domme vrouw  sjót’tel (Kerkrade), stom wijf: sjtom wief (Kerkrade) domme vrouw || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dommekracht winde: weŋ (Kerkrade) Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219] II-11
dompelen dopen: deufe (Kerkrade), onderduwen: ongerduie (Kerkrade) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
domper weerijzer: wērīzǝr (Kerkrade) Zware stang om klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. De voorzijde van de domper kan vlak zijn of er kan een uitholling in zijn aangebracht. Soms wordt voor dit werk ook een zware hamer gebruikt. Zie ook afb. 179. [N 33, 299] II-11