34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kār (Q121p Kerkrade)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18154 |
dokter |
dokter:
dokter (Q121p Kerkrade)
|
arts
III-1-2
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
doktere (Q121p Kerkrade)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18983 |
dom |
dom:
dom (Q121p Kerkrade),
doom (Q121p Kerkrade)
|
dom || Een dom, domkerk. [N 96A (1989)]
III-1-4, III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (Q121p Kerkrade)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
domme, een -:
dom’me (Q121p Kerkrade),
dromedrikus:
inne dreumedriekkes (Q121p Kerkrade),
duppen:
dup’pe (Q121p Kerkrade),
duppenschurger:
cf. RhWb VII, kol. 1922 s.v. "schurgen, schürgen": = kruien, s.v. "schürger"= kruier, lastdrager cf. Schuermans p. 112 s.v. "duppe"(aarden pot scheldwoord "duppeschurger"(schurgen = kruien cf. p. 606 s.v. "schurgen"= kruien
dup’pesjurjer (Q121p Kerkrade),
kalfskop:
kaofs’kop (Q121p Kerkrade),
kchen-willem (< du.):
Inne kuuchewillem (Q121p Kerkrade),
potuil:
lomperd Dat is inne pot¯ül van inne keël
pot’ül (Q121p Kerkrade),
schaapsdemel:
cf. Kerkrade Wb. deem, demel = tepel van uier; cf. Schuermans p. 90 s.v. "deem = tepel aan de uier van melkdieren en Weijnen Et.Dialectwb. s.f. "deem".
sjoafs’deëmel (Q121p Kerkrade),
slapjanus:
sjlapjanus (Q121p Kerkrade)
|
dommerik || domoor || domoor, domkop || een domoor || een sufferd || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
domme schotel:
verklw. sjuttelsje Dat is ing dom sjót¯tel: dat is een domme vrouw
sjót’tel (Q121p Kerkrade),
stom wijf:
sjtom wief (Q121p Kerkrade)
|
domme vrouw || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
weŋ (Q121p Kerkrade)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dopen:
deufe (Q121p Kerkrade),
onderduwen:
ongerduie (Q121p Kerkrade)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
31499 |
domper |
weerijzer:
wērīzǝr (Q121p Kerkrade)
|
Zware stang om klinknagels tegen te houden bij het maken van de sluitkop. De voorzijde van de domper kan vlak zijn of er kan een uitholling in zijn aangebracht. Soms wordt voor dit werk ook een zware hamer gebruikt. Zie ook afb. 179. [N 33, 299]
II-11
|