18389 |
doordeweekse schort |
blauwe schortsel:
blauwe sjotsel (Q121p Kerkrade)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebakken kool:
ājǝbakǝ koǝl (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Winterslag, Waterschei]),
aangebrande kool:
ājǝbraŋdǝ koǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
aangebrande kool in de berg:
ājǝbra.ŋdǝ koǝl en dǝr bɛrx (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
vergroeide kool:
vǝrjrø̜jdǝ koǝl (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
30729 |
doorharden |
hel:
hɛ.l (Q121p Kerkrade)
|
Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d]
II-9
|
27835 |
doorhouw |
afhouw:
āfhǫw (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zwartberg, Eisden]),
doorslag:
dørxšlāx (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia]),
doortocht:
doortocht (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Julia]),
ophouw:
ophǫ.w (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Willem-Sophia]),
ophǫw (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
doorsnijden:
dørx šniǝ (Q121p Kerkrade)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
doar (Q121p Kerkrade),
doorn (mv.):
dör (Q121p Kerkrade),
døər (Q121p Kerkrade),
stachel (du.):
sjtachel (Q121p Kerkrade)
|
doorn || doornen [DC 23 (1953)], [RND] || stekel, doorn
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
kroon van doornen:
kroeën va döar (Q121p Kerkrade)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20101 |
doornhaag |
doornenheg:
döa’rehek (Q121p Kerkrade)
|
doornhaag
III-2-1
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
döa’resjtroech (Q121p Kerkrade)
|
doornstruik
III-4-3
|
20929 |
doorregen |
doorregen:
durchreë¯je sjpek
durchreë’je (Q121p Kerkrade),
doorwassen:
E sjun sjtuk durchwa¯se sjpek
durchwa’se (Q121p Kerkrade)
|
doorregen
III-2-3
|