20564 |
droesem |
satz (du.):
sats (Q121p Kerkrade)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34350 |
droge tepel |
dopspeen:
dopšpiǝn (Q121p Kerkrade),
ontsteking in de udder:
ontštēkeŋ en dǝ ødǝr (Q121p Kerkrade)
|
Tepel waaruit geen melk komt. Deze veroorzaakt een storing in de melkafscheiding na het werpen, waarbij een of meer uiersegmenten hard kunnen worden (WBD I.6, blz. 856). [N 76, 56a; N 76, 56b]
I-12
|
30580 |
droge verfstoffen |
berlijner blauw:
bǝrlīnǝr blǫa (Q121p Kerkrade),
bremer blauw:
brēmǝr blǫw (Q121p Kerkrade),
bruine amber:
bruŋǝ ǫmbǝr (Q121p Kerkrade),
chromaatblauw:
kromātblǫa (Q121p Kerkrade),
chromaatgeel:
kromātjęǝl (Q121p Kerkrade),
chromaatgroen:
kromātjrø̄n (Q121p Kerkrade),
chromaatrood:
krǫmātruǝt (Q121p Kerkrade),
dodekop:
dūǝdǝkǫp (Q121p Kerkrade),
droge verf:
dryǝx ˲vɛrǝf (Q121p Kerkrade),
engels rood:
ɛŋǝlš ruǝt (Q121p Kerkrade),
gebrande amber:
jǝbrandǝ ǫmbǝr (Q121p Kerkrade),
gebrande terra:
jǝbrandǝ tɛra (Q121p Kerkrade),
goudglitter:
jōtjlitǝr (Q121p Kerkrade),
groenspaan:
jrø̄nšpān (Q121p Kerkrade),
ijzermenie:
īzǝrmɛnix (Q121p Kerkrade),
indisch rood:
indiš ruǝt (Q121p Kerkrade),
kalkgeel:
kalǝkjęǝl (Q121p Kerkrade),
kassels bruin:
kasǝls˱ brūn (Q121p Kerkrade),
kobaltblauw:
kobalt˱blǫa (Q121p Kerkrade),
kraplak:
kraplak (Q121p Kerkrade),
litofoon:
litofōn (Q121p Kerkrade),
loodwit:
luǝtwīs (Q121p Kerkrade),
maserbruin:
māzǝrbrūn (Q121p Kerkrade
[(gebrande amber: gebruikt bij het imiteren van eikehout)]
),
oker:
ōkǝr (Q121p Kerkrade),
ongebrande amber:
onjǝbrandǝ ǫmbǝr (Q121p Kerkrade),
ongebrande terra:
onjǝbrandǝ tɛra (Q121p Kerkrade),
rode menie:
ruǝ mɛnix (Q121p Kerkrade),
signaalrood:
z ̇inālruǝt (Q121p Kerkrade),
strontsgeel:
štroŋsjęǝl (Q121p Kerkrade),
titaanwit:
titānwīs (Q121p Kerkrade),
ultramarijnblauw:
øltramarīnblǫa (Q121p Kerkrade),
zilverglitter:
zelvǝrjlitǝr (Q121p Kerkrade),
zinkgeel:
zeŋkjęǝl (Q121p Kerkrade),
zinkgroen:
zeŋkjrø̄n (Q121p Kerkrade),
zinkwit:
zeŋkwīs (Q121p Kerkrade),
zinnober:
tsinōbǝr (Q121p Kerkrade),
zwart:
šwɛts (Q121p Kerkrade)
|
De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.]
II-9
|
20507 |
dronkaard |
alkoholiker (du.):
alkuholiker (Q121p Kerkrade),
zuipbroer:
zoef’broor (Q121p Kerkrade),
zuiper:
züffer (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
drinkebroer || dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
bezopen:
bezoape (Q121p Kerkrade),
blauw:
Heë woar zoeë blauw, dat heë nit mieë óp de bee koeët sjtoa
blauw (Q121p Kerkrade),
vol:
vól (Q121p Kerkrade)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
een stuk in de hakken haan:
e hat e sjtuk in de hakke (Q121p Kerkrade),
een stuk in de jazzband haan:
e hat e sjtuk in der jatsbant (Q121p Kerkrade),
een stuk in de kloten haan:
e hat e sjtuk in de klôête (Q121p Kerkrade),
een stuk in de kraag haan:
e hat e sjtuk in der kraach (Q121p Kerkrade),
een stuk in de peer haan:
e hat e sjtuk in de bīēr (Q121p Kerkrade),
een stuk in de vot haan:
a stuk in de vōt han (Q121p Kerkrade),
e hat e sjtuk in de vót (Q121p Kerkrade),
vol zijn:
vol zië (Q121p Kerkrade)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
stabiel weer:
sjtabiel weer (Q121p Kerkrade),
t blijft over]:
⁄t hêll euver (Q121p Kerkrade),
⁄t hêll over (Q121p Kerkrade),
⁄t hêll uvver (Q121p Kerkrade),
⁄t trükt ûver (Q121p Kerkrade)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drôêch (Q121p Kerkrade)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
afdroogdoek:
aafdrüegdóch (Q121p Kerkrade),
droogdoek:
drüeg dóch (Q121p Kerkrade),
potdoek:
potdóch (Q121p Kerkrade),
spoeldoek:
sjpeuldóch (Q121p Kerkrade),
tassendoek:
tassedóch (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
29718 |
droogplaats |
baan:
bān (Q121p Kerkrade)
|
Het gedeelte van de steenbakkerij waar de vormelingen werden omgeslagen om te drogen tot ze hanteerbaar waren. De droogplaats werd voor de campagne gëgd, zonodig met zand opgevuld en met een verzwaard raamwerk gesleept, zodanig dat het oppervlak naar de kanten licht afhelde. Vervolgens werd het geheel gewalst - Geuskens, pag. 97. Drie meter breedte van de baan werd in Q 17 een zats (zats) genoemd. Was zoɛn stuk volgelegd, dan werd de vormtafel verplaatst. Zie ook het lemma ɛomzettenɛ.' [N 98, 95; monogr.]
II-8
|