24430 |
egel |
egel:
iegel (Q121p Kerkrade),
ieë’jel (Q121p Kerkrade),
stekelvarken:
sjta’chelverke (Q121p Kerkrade),
stiekelverke (Q121p Kerkrade)
|
egel [DC 04 (1936)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
egen:
e ̞ǝgǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
34536 |
ei zonder schaal |
liezenei:
lisǝęi̯ (Q121p Kerkrade),
līzǝai̯ (Q121p Kerkrade),
windei:
weŋkai̯ (Q121p Kerkrade),
weŋęi̯ (Q121p Kerkrade),
zielenei:
ziǝlǝai̯ (Q121p Kerkrade)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
aierdupje (Q121p Kerkrade),
ai̯ərdøͅpjə (Q121p Kerkrade)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
34526 |
eieren uithalen |
rapen:
rāfǝ (Q121p Kerkrade)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
àjerkoch (Q121p Kerkrade),
koek:
kóch (Q121p Kerkrade),
radong:
radong (Q121p Kerkrade),
Verklw. radöngsje
radong’ (Q121p Kerkrade)
|
cake || eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21008 |
eierpannenkoek |
eierkoek:
ai’erkóch (Q121p Kerkrade)
|
eierpannekoek
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
eieren titsen:
aiertietsje (Q121p Kerkrade),
Sub ai: Aier tietsje: sjpits óp sjpits en vót óp vót.
aier tietsje (Q121p Kerkrade),
kippen:
t Ai is jekiepd, het ei is gedeukt.
kieppe (Q121p Kerkrade),
titsen:
tietsje (Q121p Kerkrade),
Mit de Oeëstere weëde aier jetietsjd.
tietsje (Q121p Kerkrade)
|
2. Kippen. || [Eiertikken]. || Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] || Tikken.
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
eigendom:
ejedom (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
vermogen:
vermöje (Q121p Kerkrade)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21887 |
eigendomsbewijs |
papieren:
papiere (Q121p Kerkrade)
|
het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)]
III-3-1
|