e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
egel egel: iegel (Kerkrade), ieë’jel (Kerkrade), stekelvarken: sjta’chelverke (Kerkrade), stiekelverke (Kerkrade) egel [DC 04 (1936)] III-4-2
eggen egen: e ̞ǝgǝ (Kerkrade) Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.] I-2
ei zonder schaal liezenei: lisǝęi̯ (Kerkrade), līzǝai̯ (Kerkrade), windei: weŋkai̯ (Kerkrade), weŋęi̯ (Kerkrade), zielenei: ziǝlǝai̯ (Kerkrade) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eierdopje eierdopje: aierdupje (Kerkrade), ai̯ərdøͅpjə (Kerkrade) eierdopje [DC 39 (1965)] III-2-1
eieren uithalen rapen: rāfǝ (Kerkrade) De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35] I-12
eierkoek eierkoek: àjerkoch (Kerkrade), koek: kóch (Kerkrade), radong: radong (Kerkrade), Verklw. radöngsje  radong’ (Kerkrade) cake || eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)] III-2-3
eierpannenkoek eierkoek: ai’erkóch (Kerkrade) eierpannekoek III-2-3
eiertikken eieren titsen: aiertietsje (Kerkrade), Sub ai: Aier tietsje: sjpits óp sjpits en vót óp vót.  aier tietsje (Kerkrade), kippen: t Ai is jekiepd, het ei is gedeukt.  kieppe (Kerkrade), titsen: tietsje (Kerkrade), Mit de Oeëstere weëde aier jetietsjd.  tietsje (Kerkrade) 2. Kippen. || [Eiertikken]. || Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)] || Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] || Tikken. III-3-2
eigendom eigendom: ejedom (Kerkrade, ... ), vermogen: vermöje (Kerkrade) de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)] III-3-1
eigendomsbewijs papieren: papiere (Kerkrade) het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)] III-3-1