25364 |
afschamper |
schampschot:
šampšus (Q121p Kerkrade)
|
De kogel die niet helemaal in de kop door-dringt, of het schot dat niet lukt. [N 28, 8; monogr.]
II-1
|
33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
veem (vademen):
veǝm (Q121p Kerkrade)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
32755 |
afschepschop |
schup:
šøp (Q121p Kerkrade)
|
Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.]
I-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afrijten:
aafriese (Q121p Kerkrade)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27866 |
afschieten, ontsteken |
afdraaien:
āfdriǝnǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
afschieten:
āfšesǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.]
II-5
|
30599 |
afschilderverf |
dekkende verf:
dɛkǝndǝ vɛrǝf (Q121p Kerkrade)
|
Algemene benaming voor verf waarmee wordt afgeschilderd. De verflaag die op deze wijze wordt verkregen, wordt in Q 71 'eindlaag' ('ęjntlǭx') genoemd. Bij buitenschilderwerk wordt als afschilderverf meestal glanzende loodwitverf maar ook wel Japanlak gebruikt, bij binnenschilderwerk daarentegen glanzende of matte zinkwitverf of Japanlak (Zwiers I, pag. 23). [N 67, 19a]
II-9
|
31341 |
afschrijflat, rij |
stalen rij:
štǫalǝ ręj (Q121p Kerkrade)
|
IJzeren of stalen lat waarlangs men rechte lijnen aftekent op het plaatmateriaal. De stalen rij wordt ook gebruikt voor het controleren van de vlakheid van materialen. Zie ook afb. 73. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3]
II-11
|
33485 |
afslaan, van noten |
rammelen:
ideosyncr.
rammele (Q121p Kerkrade)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
I-7
|
27882 |
afslag |
afslag:
apšlāx (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia]),
ap˱šlāx (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
de schot:
dǝr šǫs (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
hoop:
hōf (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II]),
rondte:
røŋdǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
rø̜ŋdǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia])
|
Hoop kool- of ertsbrokken, ontstaan door het schieten. [N 95, 451; N 95, 429; monogr.; Vwo 50]
II-5
|
28316 |
afsluiting van een remhelling |
barrière:
barijēr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
barrière (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
prelbok:
prɛlbok (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Afsluitboom aan de voet van een remhelling die dient om op hol geraakte wagens, die door de grote snelheid die zij kunnen ontwikkelen veel schade kunnen aanrichten, op te vangen. [N 95, 687; monogr.]
II-5
|