18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw valle (Q121p Kerkrade)
|
zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28043 |
flens |
flans:
flanš (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
, ... [Domaniale]
Q121p Kerkrade)
|
Een soort kraag aan het uiteinde van pijpen of buizen waardoor deze met behulp van bouten gas- en waterdicht aan elkaar bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛflensɛ in WLD deel II.5, pag. 131.' [N 64, 121a; monogr.] || Opstaande rand aan het einde van buizen om deze met schroeven aan elkaar te kunnen verbinden. [N 95, 826; monogr.]
II-11, II-5
|
20525 |
flensje |
pannenkoekje:
pannekuchs-je (Q121p Kerkrade)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18912 |
flink; flinke persoon |
deraan gaan:
dra joa (Q121p Kerkrade),
ferm:
ferm (Q121p Kerkrade)
|
ferm, flink || geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
gele, een -:
jael (Q121p Kerkrade),
klodder:
WNT: klodder (I), 1): Klompje of massa van een weeke stof...
kloͅdər (Q121p Kerkrade),
koet:
kōēt (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
kaatsen:
kààtsje (Q121p Kerkrade),
koeten:
koete (Q121p Kerkrade),
kōēte (Q121p Kerkrade),
uitwerpen:
oeswerpe (Q121p Kerkrade)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
fluisteren:
flustere (Q121p Kerkrade),
wiespelen:
wiespele (Q121p Kerkrade),
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 281): wiespele, fluisteren.
wiespele (Q121p Kerkrade)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)] || fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (Q121p Kerkrade)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
manchesterboks:
mansjesterboks (Q121p Kerkrade),
velours (fr.) boks:
sub floere.
floere bóks (Q121p Kerkrade)
|
#NAME? || ribfluwelen broek
III-1-3
|
34307 |
fokbeer |
fokbeer:
fǫkbīr (Q121p Kerkrade)
|
Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.]
I-12
|