33483 |
fruit, afgevallen |
vol-obst:
val’obs (Q121p Kerkrade),
windslag:
wink’sjlaag (Q121p Kerkrade)
|
fruit, afgevallen —
I-7
|
33529 |
fruit, ooft |
obst (du.):
obs (Q121p Kerkrade)
|
fruit, ooft
I-7
|
33531 |
fruitboom |
obst-boom:
obs’boom (Q121p Kerkrade)
|
fruitboom
I-7
|
20536 |
fruiten |
smoren:
sjmore (Q121p Kerkrade)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
appelworm:
eigen spellingsysteem
appelworm (Q121p Kerkrade)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
bellen-stock:
bɛləštoͅk (Q121p Kerkrade)
|
belleplant, fuchsia
III-2-1
|
30056 |
fundament |
betonvoet:
bǝtǫŋvos (Q121p Kerkrade),
fundament:
føndamɛnt (Q121p Kerkrade),
føndǝmɛnt (Q121p Kerkrade),
voet:
vos (Q121p Kerkrade)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|
30104 |
fundament van de schoorsteen |
console:
kǫnsǫl (Q121p Kerkrade)
|
Het metselwerk waarop de schoorsteen rust. Een fundament voor een meestal buiten de muur liggende schoorsteen opmetselen werd in Q 121 'een console uitmuren' ('eŋ kǫnsǫl ūsmūrǝ') genoemd. [N 32, 25b; monogr.]
II-9
|
30053 |
funderingssleuven uitsteken |
fundamenten uitschachten:
føndamɛntǝ ūsšartǝ (Q121p Kerkrade),
føndamɛntǝ ūsšaxtǝ (Q121p Kerkrade),
fundamenten uitsteken:
føndamęntǝ ūsštɛ̄xǝ (Q121p Kerkrade),
het fondament uitwerpen:
ǝt fundamɛnt˱ ūswęrǝpǝ (Q121p Kerkrade)
|
Gleuven uitsteken langs de vier wanden op de bodem van de uitgegraven kelderruimte. In de sleuven worden later de fundamenten geplaatst. Zie voor het woordtype 'gescheuten' (Q 194) ook RhWb dl. VII, k. 962, s.v. 'Geschäu': ø̄das Mauerwerk aus Bruchsteinen an der Erde, auf dem die Balkenlage des Fachwerkhauses ruht.ø̄ [N 30, 25a; monogr.]
II-9
|
17807 |
gaan |
gaan:
goͅən (Q121p Kerkrade)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|