21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
sjtamele (Q121p Kerkrade),
stroddelen:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 240): sjtroddele, stotteren.
stroddele (Q121p Kerkrade)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)] || stotteren
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
jebroech (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
gewente:
jewende (Q121p Kerkrade)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || Gebruik. || Gewoonte.
III-3-2
|
21492 |
geburen |
naburen:
noaber (Q121p Kerkrade)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31535 |
gecombineerde ring- en steeksleutel |
ring- en steeksleutel:
reŋk˱ ɛn štē̜xšløsǝl (Q121p Kerkrade)
|
Sleutel met aan één uiteinde een open en aan het andere een gesloten bek die beide dezelfde maat hebben. [N 33, 300k]
II-11
|
19249 |
gedachtenis |
gedchtnis (du.):
jedèchnis (Q121p Kerkrade)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28106 |
gedeeltelijk opvullen |
blind vullen:
bleŋk vølǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Winterslag, Waterschei]),
bleŋk vø̜lǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
pfuschen:
fušǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zolder])
|
Open ruimten in de opvulling laten. Dit werd volgens Lochtman (pag. 173) vroeger, toen er nog met de hand werd opgevuld, uit luiheid gedaan. Volgens een invuller uit Q 121 kon de term "pfuschen" ook worden gebruikt voor het verwerken van oud hout in de opvulling in plaats van stenen. Dit was ten strengste verboden omdat het mijnschade kon veroorzaken. Zie ook het lemma Een Stuk Mijngang Onopgevuld Laten, Wld II.4, pag. 82. [N 95, 553; N 95, 554; monogr.; div.]
II-5
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
jedenke (Q121p Kerkrade)
|
gedenke
III-1-4
|
17545 |
gedrongen persoon |
knoest:
e is enne knoês (Q121p Kerkrade),
varken:
e is enne véérék (Q121p Kerkrade)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
geschuurd:
gǝšurt (Q121p Kerkrade)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
19046 |
geduld |
geduld:
jedóld’ (Q121p Kerkrade)
|
geduld
III-1-4
|