19256 |
gedupeerd |
de domme zijn:
d’r domme zieë (Q121p Kerkrade),
het dupe werden:
⁄t duppe weëde (Q121p Kerkrade)
|
de dupe zijn || veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgeuts:
jeëljüetsj’ (Q121p Kerkrade),
geelgeutsje:
jaeljûûtsje (Q121p Kerkrade)
|
geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
jeël verf (Q121p Kerkrade)
|
Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen ruhe haan:
jing rouw han (Q121p Kerkrade)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18430 |
geerrok |
geerrok:
jierrok (Q121p Kerkrade)
|
rok met schuingeknipte banen, klokrok
III-1-3
|
18832 |
geestig |
spitzenklasse (du.):
sjpitseklasse (Q121p Kerkrade)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
jaape (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade,
Q121p Kerkrade),
schuurpoort opentrekken:
schuurpots optrekken (Q121p Kerkrade)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
30776 |
gegolfd glas |
geribbeld glas:
jǝribǝlt jlās (Q121p Kerkrade)
|
Gegoten of geperst ondoorzichtig vensterglas met evenwijdig lopende ribben dat wordt gebruikt voor dakbedekking, deurpanelen, etc. [N 67, 89e]
II-9
|
33705 |
gegraven waterloop |
graaf:
grāf (Q121p Kerkrade),
jrāf (Q121p Kerkrade),
gracht:
grāt (Q121p Kerkrade),
grāxt (Q121p Kerkrade),
jrāt (Q121p Kerkrade),
waterloop:
wasǝrlø̄f (Q121p Kerkrade)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakts:
jehaks (Q121p Kerkrade),
jehaks’ (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
jehaks (Q121p Kerkrade)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt
III-2-3
|