e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gedupeerd de domme zijn: d’r domme zieë (Kerkrade), het dupe werden: ⁄t duppe weëde (Kerkrade) de dupe zijn || veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)] III-1-4
geelgors geelgeuts: jeëljüetsj’ (Kerkrade), geelgeutsje: jaeljûûtsje (Kerkrade) geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: jeël verf (Kerkrade) Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
geen rust hebben geen ruhe haan: jing rouw han (Kerkrade) geen rust hebben [N 85 (1981)] III-1-4
geerrok geerrok: jierrok (Kerkrade) rok met schuingeknipte banen, klokrok III-1-3
geestig spitzenklasse (du.): sjpitseklasse (Kerkrade) met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)] III-1-4
geeuwen gapen: jaape (Kerkrade, ... ), schuurpoort opentrekken: schuurpots optrekken (Kerkrade) gapen [N 10 (1961)] III-1-2
gegolfd glas geribbeld glas: jǝribǝlt jlās (Kerkrade) Gegoten of geperst ondoorzichtig vensterglas met evenwijdig lopende ribben dat wordt gebruikt voor dakbedekking, deurpanelen, etc. [N 67, 89e] II-9
gegraven waterloop graaf: grāf (Kerkrade), jrāf (Kerkrade), gracht: grāt (Kerkrade), grāxt (Kerkrade), jrāt (Kerkrade), waterloop: wasǝrlø̄f (Kerkrade) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gehakts: jehaks (Kerkrade), jehaks’ (Kerkrade), Syst. WBD  jehaks (Kerkrade) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt III-2-3