32852 |
grasspriet |
grasspriet:
[gras]šprit (Q121p Kerkrade)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
bleech (Q121p Kerkrade),
blēx (Q121p Kerkrade),
bleekplei:
blēxplai̯ (Q121p Kerkrade)
|
bleek || het grasveld waarop men wasgoed te bleken legt [bleek, dries, groes] [N 90 (1982)]
III-2-1
|
33673 |
graszode |
rus:
røs (Q121p Kerkrade),
schaar:
šǭǝr (Q121p Kerkrade),
wats:
wātš (Q121p Kerkrade)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
33490 |
grauwe renet |
rabauw:
grauwe renet; zuur en grijsgroen; met ruwe schil; winterappel;
rabauw’ (Q121p Kerkrade),
rauwschaal:
met een ruwe schjil
rauw’sjaal (Q121p Kerkrade)
|
appel, soort
I-7
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
pieper:
pieper (Q121p Kerkrade)
|
Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
jrave (Q121p Kerkrade)
|
Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
jraver (Q121p Kerkrade)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23577 |
gregoriaans |
latijn:
latien (Q121p Kerkrade)
|
Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33462 |
grendel |
schoude:
šǫu̯ (Q121p Kerkrade),
š˙ǫu̯ (Q121p Kerkrade)
|
Opgenomen zijn de benamingen voor een schuifgrendel in het algemeen. Het materiaal liet niet toe na te gaan of er mogelijk verschil in benamingen is tussen een ronde of een platte grendel. In P 211 is een grendel rond en een schaaf plat, in Q 196 is een schoude plat. Voor andere plaatsen is een dergelijk onderscheid niet onwaarschijnlijk. Onder het woordtype schoude zijn enkele op -x-auslautende vormen geplaatst die wellicht ook verband houden met onder schaaf geplaatste vormen. Niet met zekerheid kon worden nagegaan of er sprake was van een wisseling f - g (schaaf) of van j - g (schoude). Onder vregel moet wel een draaibare grendel worden verstaan; onder sloop een grote, zware grendel en onder veter een hangslot. [N 7, 47; L 6, 50; L 35, 86; div.; monogr.]
I-6
|
21735 |
grens |
grens:
jrens (Q121p Kerkrade),
streep:
sjtreep (Q121p Kerkrade)
|
de lijn die het gebied van een staat aangeeft [grens, linie, reem] [N 90 (1982)]
III-3-1
|