31750 |
handzaag |
handzeeg:
haŋk˲zē̜ǝx (Q121p Kerkrade)
|
In het algemeen een zaag die voorzien is van een handvat en een breed zaagblad. [N 53, 1c; N 33, 330; monogr.]
II-12
|
31751 |
handzaag, sint-jozefzaag |
fok(s)zwans:
fuksšwans (Q121p Kerkrade)
|
Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.]
II-12
|
20074 |
hanekam |
hanekamp:
idiosyncr.
hanekamp (Q121p Kerkrade)
|
hanekam (plant) (Celosia cristata L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30079 |
hangende muur |
hangen:
haŋǝ (Q121p Kerkrade),
te sterk:
tsǝ štɛ̄rǝk (Q121p Kerkrade),
uit het lood:
ūs˱ ǝt luǝt (Q121p Kerkrade)
|
Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.]
II-9
|
28138 |
hangende pomp |
hängepomp:
hɛŋǝpo.mp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Aan een takel hangende pomp, die met het dalen van het waterpeil meezakte. De pomp werd meestal geplaatst in schachten bij een waterdoorbraak. [monogr.]
II-5
|
30695 |
hangladder |
dakstoel:
dāxštōl (Q121p Kerkrade),
rolstoel:
rǫlštōl (Q121p Kerkrade)
|
Ladder waarvan de ijzeren bomen van boven gebogen zijn en aan een blok of aan rollen bevestigd zijn. De gebogen gedeelten van de ladderbomen worden bij het gebruik in de dakgoot gehangen. De hangladder dient voornamelijk voor het schilderen van hoge gevels. [N 67, 63g; N 67, 63h; monogr.]
II-9
|
19373 |
hangslot |
kluister:
kloester (Q121p Kerkrade),
klōēster (Q121p Kerkrade),
klŏĕster (Q121p Kerkrade),
klūstər (Q121p Kerkrade),
klūstǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
hangslot [N 07 (1961)] || Hangslot, op de Domaniale mijn gebruikt voor het afsluiten van de gereedschapsring. [N 95, 745 add.; N 95, 763 add.] || kluister, hangslot
II-5, III-2-1
|
18979 |
hansworst |
aansteller:
a-sjteller (Q121p Kerkrade),
hampelmann (du.):
verklw. hampelmensje
ham’peleman (Q121p Kerkrade),
hampelmannetje (<du.):
ham’pelemensje (Q121p Kerkrade)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] || onhandige vent, hansworst
III-1-4
|
21413 |
hard schreeuwen |
hel beuken:
hel böeke (Q121p Kerkrade),
hel keken:
hel keake (Q121p Kerkrade)
|
hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25146 |
hard vriezen |
bakken:
bak⁄ke (Q121p Kerkrade)
|
hard vriezen
III-4-4
|