e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handzaag handzeeg: haŋk˲zē̜ǝx (Kerkrade) In het algemeen een zaag die voorzien is van een handvat en een breed zaagblad. [N 53, 1c; N 33, 330; monogr.] II-12
handzaag, sint-jozefzaag fok(s)zwans: fuksšwans (Kerkrade) Handzaag, waarvan het blad vanaf het handvat geleidelijk smaller uitloopt. De handzaag wordt voor alle voorkomende zaagwerkzaamheden gebruikt. Zie ook afb. 12. [N 53, 2; N G, 23a; monogr.; N 33, 330; L 8, 101, add.; div.] II-12
hanekam hanekamp: idiosyncr.  hanekamp (Kerkrade) hanekam (plant) (Celosia cristata L.) [N 92 (1982)] III-2-1
hangende muur hangen: haŋǝ (Kerkrade), te sterk: tsǝ štɛ̄rǝk (Kerkrade), uit het lood: ūs˱ ǝt luǝt (Kerkrade) Muur die naar buiten overhelt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood hangt vrij' ('ǝt lwǫat heŋk ˲vrij'). [N 31, 11a; N 31, 11c; monogr.] II-9
hangende pomp hängepomp: hɛŋǝpo.mp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Aan een takel hangende pomp, die met het dalen van het waterpeil meezakte. De pomp werd meestal geplaatst in schachten bij een waterdoorbraak. [monogr.] II-5
hangladder dakstoel: dāxštōl (Kerkrade), rolstoel: rǫlštōl (Kerkrade) Ladder waarvan de ijzeren bomen van boven gebogen zijn en aan een blok of aan rollen bevestigd zijn. De gebogen gedeelten van de ladderbomen worden bij het gebruik in de dakgoot gehangen. De hangladder dient voornamelijk voor het schilderen van hoge gevels. [N 67, 63g; N 67, 63h; monogr.] II-9
hangslot kluister: kloester (Kerkrade), klōēster (Kerkrade), klŏĕster (Kerkrade), klūstər (Kerkrade), klūstǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) hangslot [N 07 (1961)] || Hangslot, op de Domaniale mijn gebruikt voor het afsluiten van de gereedschapsring. [N 95, 745 add.; N 95, 763 add.] || kluister, hangslot II-5, III-2-1
hansworst aansteller: a-sjteller (Kerkrade), hampelmann (du.): verklw. hampelmensje  ham’peleman (Kerkrade), hampelmannetje (<du.): ham’pelemensje (Kerkrade) iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] || onhandige vent, hansworst III-1-4
hard schreeuwen hel beuken: hel böeke (Kerkrade), hel keken: hel keake (Kerkrade) hard schreeuwen; je moet - - anders verstaat hij ons niet [DC 03 (1934)] III-3-1
hard vriezen bakken: bak⁄ke (Kerkrade) hard vriezen III-4-4