e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoef voet: vōt (Kerkrade) Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-9
hoefijzer hoefijzer: h ̇of˱īzǝr (Kerkrade  [(mv -īzǝrǝ)]  ), h ̇uf˱īzǝr (Kerkrade  [(mv -īzǝrǝ)]  ) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11
hoefijzersmeedhamer hoefhamer: h ̇ofhamǝr (Kerkrade) Een soort smeedhamer met aan de ene kant een tamelijk platte en aan de andere kant een halfronde kop, gebruikt bij het smeden van hoefijzers. In Q 116 was de bolle kant van de smeedhamer achthoekig, de platte kant vierhoekig met gebroken kanten. [N 33, 60; N 33, 83] II-11
hoefsmid hoefsmid: hof[smid] (Kerkrade), paardssmid: pęǝtsšmet (Kerkrade) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoeftang hoeftang: h ̇uftsaŋ (Kerkrade) De tang voor het verwijderen van het oude hoefijzer en het aanbrengen van het nieuwe. Sommige smeden gebruiken hiervoor soms ook verschillende tangen. De tang voor het afnemen van de oude hoefijzers heeft dan meestal een ruime, brede bek, terwijl de tang voor het plaatsen van de nieuwe hoefijzers een wat smallere, engere, scherpe bek vertoont. Diverse informanten vermelden ook het feit dat de benen van de hoeftang spits uitlopen en dat deze gebruikt worden bij het passend maken van het nieuwe hoefijzer. Zie ook afb. 230. Volgens de invuller uit Q 111 was de hoeftang een zware nijptang waarbij aan één bek een nokje was aangebracht. Dit nokje werd gebruikt om bij het plaatsen van een nieuw hoefijzer de afgeknepen hoefnagels aan te halen. De spits uitlopende benen van de tang dienden om het hoefijzer op de hoef van het paard te passen. De punten werden daarbij in de stansgaten van het hoefijzer geplaatst en de tang werd dan dus andersom vastgehouden als bij het afknippen van de hoefnagels. [N 33, 173; N 33, 183; N 33, 380; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: ek (Kerkrade), hoek (Kerkrade), winkel: winkel (Kerkrade), win⁄kel (Kerkrade) de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] || hoek III-4-4
hoekijzer hoekijzer: hukīzǝr (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]), winkel: weŋkǝl (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), winkelijzer: weŋkǝlīzǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Metalen verbinding tussen de kap en de stijl van een jukondersteuning. Het hoekijzer is in tegenstelling tot de kapschoen al aan de kap bevestigd en kan met behulp van bouten aan de stijl worden vastgeschroefd. [N 95, 755; monogr.] II-5
hoekschop corner (eng.): Karte 168.  kornər (Kerkrade) Eckball. III-3-2
hoeksteen winkelsteen: weŋkǝlš‚àÇtē (Kerkrade) Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c] II-9
hoektand hoektand: hoektsank (Kerkrade) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1