25607 |
inschieten |
indoen:
eduǝ (Q121p Kerkrade),
inschieten:
ešesǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
30723 |
inschuren |
schuren:
šūrǝ (Q121p Kerkrade)
|
Met behulp van puimsteen in de natte grondverf schuren om de verflaag te doen hechten aan de plamuurlaag. [N 67, 72b]
II-9
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
gewittersinslag:
gewieterinsljaa(r) (Q121p Kerkrade),
inhouwen:
⁄t huit in (Q121p Kerkrade),
inslaan:
⁄t sleug in (Q121p Kerkrade)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enšpanǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
28132 |
instorten |
te brok gaan:
tsǝ brox joǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
tsǝ brox jǭn (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Gezegd van een mijngang. [monogr.; N 95, 545; N 95, 929; Vwo 397; Vwo 400; Vwo 401; Vwo 871]
II-5
|
28133 |
instorting |
brok:
brox (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Willem-Sophia])
|
Het plots inzakken van het dak van de mijngang of een instorting in een galerij of steengang. [N 95, 901; N 95, 929; N 95, 843; monogr.; Vwo 172; Vwo 398]
II-5
|
28173 |
intrekkende schacht, instromingsschacht |
intrekkende schacht:
e.ntrɛkǝndǝ [schacht] (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
entrɛkǝndǝ [schacht] (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
etrɛkǝndǝ [schacht] (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
schacht:
šāt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Zwartberg])
|
De schacht waarlangs de verse lucht het ondergrondse gedeelte van de mijn wordt binnengevoerd. De opgaven "beur één", "put één" en "schacht één" duiden het nummer aan van de schacht die op de desbetreffende mijn als instromingsschacht wordt gebruikt. Zo vermeldt de invuller uit L 417 dat men op de mijnen in Zwartberg en Waterschei de oneven nummers voor de intrekkende schachten gebruikt, terwijl men de uitstromingsschachten even nummers geeft. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 205; monogr.]
II-5
|
25589 |
invetten |
insmeren:
enšmīrǝn (Q121p Kerkrade),
smeren:
šmīǝrǝ (Q121p Kerkrade)
|
Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.]
II-1
|
25622 |
inzakken |
inslaan:
engǝšlāgǝ (Q121p Kerkrade),
invallen:
ejǝvalǝ (Q121p Kerkrade)
|
Het inzakken van het brood op de plaats waar een stuk onrijp deeg zit. Er komen verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 29, 68b]
II-1
|
28035 |
inzakken, zich zetten |
doorbuigen:
dørxbø̄jǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Gezegd van de daklaag, wanneer deze zakt. Door de koolontginning maakt men ruimte in de koollaag. Door het enorme gewicht dat zowel op de koollaag als op de gesteentelagen drukt, willen de daklagen boven de gemaakte ruimte gaan zakken (Driessen pag. 152-153). Deze druk kan een steun zijn bij het werk van de koolhouwer, omdat ze een wat brekende werking uitoefent op de resterende koollaag. [N 95, 524; N 95, 389]
II-5
|