e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kettingbaan kettenbaan: kɛtǝbān (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), kettentog: kętǝtsox (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), kettingbaan: kettingbaan (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]) Toestel, bestaande uit een ketting zonder eind met daaraan meenemers, dat tussen de rails is gemonteerd. De kettingbaan wordt gebruikt voor het over korte afstand verplaatsen van mijnwagens. Volgens een respondent uit Q 121 werd de kettingbaan op de Domaniale mijn voornamelijk toegepast voor het transport in kleine hellingen, meestal in de nabijheid van de schacht. [N 95, 689; N 95, 703; monogr.] II-5
kettingroker dauer-zwademer: dauwersjwamer (Kerkrade) paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] III-2-3
keuken keuken: køxə (Kerkrade) keuken III-2-1
keukenkast keukenschap: køxəšāf (Kerkrade, ... ) keukenkast III-2-1
keukenrek kruikenbank: krūxəbaŋk (Kerkrade), schotelenbank: šotələbaŋk (Kerkrade) pannenrek || staand pottenrek met een doek ervoor III-2-1
keus griff (du.): mar.: is greifen (du.): greep  jrif (Kerkrade), keus: køs (Kerkrade), wahl (du.): waal (Kerkrade) een keus [ZND A2 (1940sq)] || een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)] || keuze III-1-4
kever, tor kever: keë’ver (Kerkrade), schoester: geel soldaatje  sjoes’ter (Kerkrade) kever || kever, soort III-4-2
kibbelen breuzelen: breuzele (Kerkrade) het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)] III-3-1
kiel kiel: keel (Kerkrade), kil (Kerkrade) kiel [ZND A2 (1940sq)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3
kiem schoss (du.): ideosyncr.  sjaos (Kerkrade), spruit: ideosyncr.  sjproes (Kerkrade) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] III-4-3