19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantēr (Q121p Kerkrade)
|
lantaarn
III-2-1
|
18222 |
lap |
hoddel:
hóddel (Q121p Kerkrade),
lap:
lab (Q121p Kerkrade),
lommel:
luməl (Q121p Kerkrade)
|
lap [ZND A1 (1940sq)] || lap stof || sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18346 |
lap op een schoen |
flikstuk (<du.):
WNT: flikken, Ontleend aan Hd. flicken. A. - 1) Lappen, aaneenlappen, oplappen. vgl. Van Dale (DN): Flicken, m., lap, stuk.
flikstuk (Q121p Kerkrade),
lap:
b.v. lappe ónger de sjong.
lap (Q121p Kerkrade)
|
lap || lap op een schoen, stukje leer waarmee het bovenleer wordt gerepareerd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31291 |
lasapparaat |
schweissapparat:
dǝr šwēs˱aparāt (Q121p Kerkrade)
|
In het algemeen een toestel om te lassen. Zie ook de toelichting bij het lemma "wellen, lassen". Met de meer algemene woordtypen lasapparaat, schweissapparat (d.) en laspost zal wel vaak een autogeen lasapparaat bedoeld worden. Zie ook afb. 42. [N 33, 188-189; monogr.]
II-11
|
31297 |
lasbikhamer |
lasbikhamer:
laš˱bekhamǝr (Q121p Kerkrade)
|
Hamer waarvan de kop aan één kant in een scherpe punt uitloopt. De lasbikhamer wordt gebruikt voor het wegkappen van de slakken die ontstaan bij het elektrisch lassen. [monogr.; N 33, 59]
II-11
|
31292 |
lasbrander |
brenner:
brɛnǝr (Q121p Kerkrade)
|
Lasapparaat dat bestaat uit een metalen buis met tuitvormig mondstuk en twee toevoerleidingen, één voor de brandstof en één voor het verbrandingsmiddel (meestal zuurstof). Als brandstof kan waterstof, lichtgas of acetyleengas worden gebruikt. Zie ook afb. 43. [N 33, 190; monogr.]
II-11
|
31296 |
laskap, lashelm |
laskap:
laškap (Q121p Kerkrade),
schweiss-kap:
šwēskap (Q121p Kerkrade)
|
Metalen kap met donkergroen ruitje waarmee tijdens het elektrisch lassen hoofd en ogen tegen straling en metaalspetters beschermd worden. De laskap wordt met één hand vastgehouden, de lashelm wordt op het hoofd gezet. Zie ook afb. 46. [N 33, 192]
II-11
|
28334 |
lasplaat |
las:
laš (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
IJzeren plaat waarmee spoorrails onderling verbonden worden. [monogr.]
II-5
|
31295 |
lasstaaf |
elektrode:
elɛktrōdǝ (Q121p Kerkrade)
|
De metalen staaf die bij het elektrisch lassen van metalen als laselektrode dient. De laselektrode smelt daarbij ook en voegt zo metaal toe waarmee de lasnaad wordt opgevuld. De elektrode is ommanteld met een stof die als een soort vloeimiddel fungeert. Tijdens het lassen verdampt een deel daarvan en vormt een gas dat het gesmolten metaal tegen oxidatie beschermt. Op de lasnaad wordt een slak gevormd die met behulp van de lasbikhamer kan worden weggekapt. Zie ook afb. 45. [N 33, 191; monogr.]
II-11
|
18933 |
last, moeilijkheid |
opgaaf:
ópjaaf (Q121p Kerkrade)
|
het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)]
III-1-4
|