33337 |
meid, dienstmeid |
boerenmaagd:
būrǝmāt (Q121p Kerkrade),
dienstmeidje:
dēǝnsmɛǝtjǝ (Q121p Kerkrade),
maagd:
māt (Q121p Kerkrade)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
heggendoorn:
heg’kedöär (mv.) (Q121p Kerkrade),
heggenroosje:
-
heggeruusje (Q121p Kerkrade)
|
haagdoorn || meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
keveling:
keë’velink (Q121p Kerkrade),
meikever:
maike:r (Q121p Kerkrade),
maikeaver (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
mai’keëver (Q121p Kerkrade),
ideosyncr.
maikeëver (Q121p Kerkrade),
mulleter:
molenaar
möl’leter (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
22618 |
meikoning |
meikoning:
maikönnek (Q121p Kerkrade)
|
Meikoning.
III-3-2
|
22499 |
meikoningin |
meikoningin:
maikönnejin (Q121p Kerkrade),
maikøͅneken (Q121p Kerkrade)
|
Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)] || Meikoningin.
III-3-2
|
22939 |
meikoningin add. |
beukenmei:
bukkemai (Q121p Kerkrade),
meilieden?:
mailieën(e) (Q121p Kerkrade)
|
Bebladerde beuketak die op 1 mei voor het huis van de meikoningin werd geplaatst. || Uitroepen van de meipaartjes op de eerste zaterdag van mei.
III-3-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
maedje (Q121p Kerkrade),
meadje (Q121p Kerkrade),
meëdsje (Q121p Kerkrade),
mäedsje (Q121p Kerkrade)
|
meisje || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meidje:
maedje (Q121p Kerkrade),
meadje (Q121p Kerkrade),
meëdsje (Q121p Kerkrade),
mie -
meadsje (Q121p Kerkrade)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
meidje:
maedje (Q121p Kerkrade),
meadje (Q121p Kerkrade),
verloofde:
verloofde (Q121p Kerkrade),
zuknftige (du.):
tsouwkünftieje (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34454 |
mekkeren |
meken:
mē̜kǝ (Q121p Kerkrade)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|