e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meid, dienstmeid boerenmaagd: būrǝmāt (Kerkrade), dienstmeidje: dēǝnsmɛǝtjǝ (Kerkrade), maagd: māt (Kerkrade) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn heggendoorn: heg’kedöär (mv.) (Kerkrade), heggenroosje: -  heggeruusje (Kerkrade) haagdoorn || meidoorn [DC 13 (1945)] III-4-3
meikever keveling: keë’velink (Kerkrade), meikever: maike:r (Kerkrade), maikeaver (Kerkrade, ... ), mai’keëver (Kerkrade), ideosyncr.  maikeëver (Kerkrade), mulleter: molenaar  möl’leter (Kerkrade) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)] III-4-2
meikoning meikoning: maikönnek (Kerkrade) Meikoning. III-3-2
meikoningin meikoningin: maikönnejin (Kerkrade), maikøͅneken (Kerkrade) Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)] || Meikoningin. III-3-2
meikoningin add. beukenmei: bukkemai (Kerkrade), meilieden?: mailieën(e) (Kerkrade) Bebladerde beuketak die op 1 mei voor het huis van de meikoningin werd geplaatst. || Uitroepen van de meipaartjes op de eerste zaterdag van mei. III-3-2
meisje meidje: maedje (Kerkrade), meadje (Kerkrade), meëdsje (Kerkrade), mäedsje (Kerkrade) meisje || meisje; (Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden?) [DC 05 (1937)] III-2-2
meisje met wie een jongen verkering heeft meidje: maedje (Kerkrade), meadje (Kerkrade), meëdsje (Kerkrade), mie -  meadsje (Kerkrade) het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)] III-2-2
meisje met wie men verloofd is meidje: maedje (Kerkrade), meadje (Kerkrade), verloofde: verloofde (Kerkrade), zuknftige (du.): tsouwkünftieje (Kerkrade) Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is? (Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] || verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] III-2-2
mekkeren meken: mē̜kǝ (Kerkrade) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12