17946 |
met grote stappen lopen |
greiden:
jreie (Q121p Kerkrade),
grote schreden maken:
grose sjrei machen (Q121p Kerkrade),
grote schritte (du.) maken:
grose sjritte machen (Q121p Kerkrade),
wijd greiden:
wied jraije (Q121p Kerkrade)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
moffelen:
móffele (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
bekogelen:
bekoejele (Q121p Kerkrade)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
scheren:
sjere (Q121p Kerkrade)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25530 |
met sterke werking |
straf:
štraf (Q121p Kerkrade)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van goede of buitenlandse bloem. Deze bloem stijft vlugger en neemt meer vocht op. [N 29, 16]
II-1
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
schuilen:
sjoelen (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
zouwelen:
zauwele (Q121p Kerkrade)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25531 |
met zwakke werking |
afstappen:
(het meel) šlapt āf (Q121p Kerkrade),
zwak:
žwāk (Q121p Kerkrade)
|
Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16]
II-1
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzeeg:
īzǝrzē̜ǝx (Q121p Kerkrade),
ijzerzeegbeugel:
īzǝrzē̜ǝx˱bȳǝjǝl (Q121p Kerkrade
[(om ijzer met handkracht door te zagen)]
)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
25403 |
metalen broeibak |
broeiketel:
brø̜jkɛsǝl (Q121p Kerkrade),
ketel:
kɛsǝl (Q121p Kerkrade)
|
De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36]
II-1
|
28067 |
meterstok |
vaarstek:
vārštɛk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Gereedschap van de opzichter. Soort stok van 1 m lengte met als handgreep een klein houweeltje waarvan de ene kant scherp was en waarvan de andere kant een hamertje vormde. In lage pijlers hadden meester-opzichters soms een stokje van 0.5 meter. Met de meterstok kon men in steenwerk vooral direct de afstand tussen de ondersteuningen nameten, bouten aanslaan of vastzetten en losse stenen aankloppen of wegtrekken, aldus de informant van Q 15. [N 95, 129; monogr.]
II-5
|