e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met grote stappen lopen greiden: jreie (Kerkrade), grote schreden maken: grose sjrei machen (Kerkrade), grote schritte (du.) maken: grose sjritte machen (Kerkrade), wijd greiden: wied jraije (Kerkrade) stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met kleine hapjes eten moffelen: móffele (Kerkrade) Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)] III-2-3
met sneeuwballen gooien bekogelen: bekoejele (Kerkrade) Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2
met snelheid over iets heen vliegen scheren: sjere (Kerkrade) vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)] III-1-2
met sterke werking straf: štraf (Kerkrade) Kwaliteitsaanduiding, gezegd van goede of buitenlandse bloem. Deze bloem stijft vlugger en neemt meer vocht op. [N 29, 16] II-1
met tussenpozen regenen schuilen: sjoelen (Kerkrade, ... ), zouwelen: zauwele (Kerkrade) af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)] || regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
met zwakke werking afstappen: (het meel) šlapt āf (Kerkrade), zwak: žwāk (Kerkrade) Kwaliteitsaanduiding, gezegd van bloem die nat is of geen weerstand heeft. Deze bloem is in het algemeen van inlandse komaf en daardoor zou men zeggen van slechtere kwaliteit [N 29, 16] II-1
metaalbeugelzaag ijzerzeeg: īzǝrzē̜ǝx (Kerkrade), ijzerzeegbeugel: īzǝrzē̜ǝx˱bȳǝjǝl (Kerkrade  [(om ijzer met handkracht door te zagen)]  ) Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.] II-11
metalen broeibak broeiketel: brø̜jkɛsǝl (Kerkrade), ketel: kɛsǝl (Kerkrade) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1
meterstok vaarstek: vārštɛk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Gereedschap van de opzichter. Soort stok van 1 m lengte met als handgreep een klein houweeltje waarvan de ene kant scherp was en waarvan de andere kant een hamertje vormde. In lage pijlers hadden meester-opzichters soms een stokje van 0.5 meter. Met de meterstok kon men in steenwerk vooral direct de afstand tussen de ondersteuningen nameten, bouten aanslaan of vastzetten en losse stenen aankloppen of wegtrekken, aldus de informant van Q 15. [N 95, 129; monogr.] II-5