30670 |
plamuurmes |
plamuurmes:
plamȳrmɛts (Q121p Kerkrade),
spachtelmes:
špaxtǝlmɛts (Q121p Kerkrade)
|
Werktuig voor het aanbrengen van plamuur en andere vulmiddelen. Het bestaat uit een driehoekig, veerkrachtig stalen blad waaraan doorgaans een houten handvat is bevestigd. De breedte van het blad varieert meestal tussen 2 en15 cm, maar er bestaan ook plamuurmessen met een nog breder blad. Zie ook afb. 96. [N 67, 54b]
II-9
|
31730 |
plank |
bred:
brɛt (Q121p Kerkrade
[(meervoud: brēr)]
)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
32174 |
plank, legplank |
regaal:
rǝjāl (Q121p Kerkrade)
|
Plank in een meubel, en dan met name in een kast. [N 56, 133; N 56, 149a; monogr.]
II-12
|
22734 |
plankmis |
poedel:
poedel (Q121p Kerkrade)
|
De plank missen bij het kegelspel [henk, olie]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24531 |
plant (alg.) |
plant:
plā.nts mv (Q121p Kerkrade)
|
plant
III-4-3
|
20061 |
plant, pot- |
stock (d.):
sjtok (Q121p Kerkrade)
|
potplant
III-2-1
|
19786 |
planten water geven |
gieten:
jesə (Q121p Kerkrade)
|
gieten, besprenkelen
III-2-1
|
24627 |
plantenstek |
scheut:
sjaos (Q121p Kerkrade),
stek:
ideosyncr.
sjtek (Q121p Kerkrade)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)] || scheut, stek
III-4-3
|
17912 |
plassen (met water) |
klossen:
klosse (Q121p Kerkrade),
knutsen:
knoetsje (Q121p Kerkrade),
knōêtsje (Q121p Kerkrade),
melsen:
mélsje (Q121p Kerkrade),
planzen:
plansje (Q121p Kerkrade),
platsen:
platsje (Q121p Kerkrade)
|
knoeien met water, in t water plassen [klosse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21774 |
plat praten |
breuzelen:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 65): breuzele, bazelen; treuzelen.
breuzele (Q121p Kerkrade),
grof zijn:
jraof zieë (Q121p Kerkrade),
plat kallen:
plat kalle (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
plat muilen:
plat moele (Q121p Kerkrade),
plat moelle (Q121p Kerkrade),
verhunzen (du.):
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 261): verhoenze, verbasteren, verprutsen.
verhoenze (Q121p Kerkrade)
|
plat praten [N 102 (1998)]
III-3-1
|