21164 |
rails |
spoor:
sjpoor (Q121p Kerkrade)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
29548 |
rakelijzer |
stochelijzer:
štøxǝlīzǝr (Q121p Kerkrade)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19433 |
ramen lappen |
vensteren wassen:
venstərə wɛ̄šə (Q121p Kerkrade)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rabbelebelsje:
rabbelebelsje (Q121p Kerkrade),
rammelaar:
rammelaar (Q121p Kerkrade),
ook haas
rem’meter (Q121p Kerkrade)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje || Rammelaar.
III-2-1, III-3-2
|
20295 |
rammelen |
rammelen:
rammele (Q121p Kerkrade)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
rammenasse (Q121p Kerkrade),
rammenas’ (Q121p Kerkrade)
|
rammenas
I-7
|
18413 |
rand van een hoed |
kremp:
kremp (Q121p Kerkrade),
rand:
rank (Q121p Kerkrade)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] || rand van de hoed
III-1-3
|
27713 |
rangeerterrein |
baan:
bān (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
rangeerplei:
raŋžērplaj (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
rangeerterrein:
raŋž˙ērtɛrę̄ (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Eisden])
|
Plaats waar de kolentreinen worden samengevoegd of gesplitst. [N 95, 23]
II-5
|
24626 |
rank |
rank:
rank (Q121p Kerkrade),
tsiemelen:
ideosyncr.
tsiemmele (Q121p Kerkrade)
|
rank || Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33827 |
rank paard |
koetspaard:
kutspē̜ǝt (Q121p Kerkrade)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|