e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rails spoor: sjpoor (Kerkrade) de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)] III-3-1
rakelijzer stochelijzer: štøxǝlīzǝr (Kerkrade) IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32] II-11
ramen lappen vensteren wassen: venstərə wɛ̄šə (Kerkrade) ramen zemen [DC 15 (1947)] III-2-1
rammelaar rabbelebelsje: rabbelebelsje (Kerkrade), rammelaar: rammelaar (Kerkrade), ook haas  rem’meter (Kerkrade) Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje || Rammelaar. III-2-1, III-3-2
rammelen rammelen: rammele (Kerkrade) een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)] III-4-4
rammenas rammenas: rammenasse (Kerkrade), rammenas’ (Kerkrade) rammenas I-7
rand van een hoed kremp: kremp (Kerkrade), rand: rank (Kerkrade) luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)] || rand van de hoed III-1-3
rangeerterrein baan: bān (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), rangeerplei: raŋžērplaj (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), rangeerterrein: raŋž˙ērtɛrę̄ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Eisden]) Plaats waar de kolentreinen worden samengevoegd of gesplitst. [N 95, 23] II-5
rank rank: rank (Kerkrade), tsiemelen: ideosyncr.  tsiemmele (Kerkrade) rank || Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)] III-4-3
rank paard koetspaard: kutspē̜ǝt (Kerkrade) Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l] I-9