e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepen van de hengst naar de aankomende merrie rauwen: ru̯ǝ (Kerkrade) Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9
roepwoord om de klokhen te lokken piet, piet: pit, pit (Kerkrade) [N 19, 44c; A 6, 2c] I-12
roepwoord voor de geit geit: jēs (Kerkrade) [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12
roepwoord voor de jonge geit geitje: jēšǝ (Kerkrade) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roerom sptzele (du.): Kramer wb.: Zwabisch gerecht (meelballetjes)  sjpetsele (Kerkrade) roerom; Hoe noemt U: Een gerecht dat bestaat uit meel, gekookt in water of melk, met stroop en vet opgediend (treot, potstroe, ruierom, potjebuul) [N 80 (1980)] III-2-3
roerstokje roerkuul: rø̄rkyl (Kerkrade), roerstek: rø̄rštɛk (Kerkrade) Stukje hout voor het doorroeren van de verf. [N 67, 53c; div.] II-9
roest roest: raos (Kerkrade) roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roetschuif kaminschieber: kamīnšībǝr (Kerkrade), roetschuif: rostšȳf (Kerkrade) Schuifje aan de voet van de schoorsteen waardoor roet naar buiten kan worden gehaald. [N 32, 26c; monogr.] II-9
roezemoezen fluisteren: Van Dale: fluisteren, 1. zacht, nauwelijks hoorbaar spreken, nl. zo dat de stembanden niet trillen; - 2. bedektelijk zeggen, vertellen...  flüstere (Kerkrade) druk praten en fluisteren, gezegd van een groep mensen, roezemoezen [tipselen, strisselen, lispelen] [N 87 (1981)] III-3-1
rogge koren: [koren] (Kerkrade) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4