20516 |
rookvlees |
rookvlees:
roochvleesj (Q121p Kerkrade)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
room (Q121p Kerkrade),
roǝm (Q121p Kerkrade),
rōm (Q121p Kerkrade),
D¯r room van de milch sjnütse
room (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
room (Q121p Kerkrade),
sahne (du.):
za’ne (Q121p Kerkrade),
Syst. WBD
zaane (Q121p Kerkrade),
vel:
vel (Q121p Kerkrade),
vɛl (Q121p Kerkrade),
zane:
zānǝ (Q121p Kerkrade)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [DC 39 (1965)]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
crmehorentje:
kreem-heur-ge (Q121p Kerkrade),
horentje:
Syst. WBD
heursje (Q121p Kerkrade)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34243 |
roomschotel |
plateel:
platiǝl (Q121p Kerkrade)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
brand:
brank (Q121p Kerkrade)
|
huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roeës (Q121p Kerkrade),
ruəzə (Q121p Kerkrade),
rozen-stock:
roeë’zesjtok (Q121p Kerkrade)
|
roos || rozen [RND] || rozestruik
III-2-1
|
20537 |
roosteren |
roosteren:
ruustere (Q121p Kerkrade),
ruusterə (Q121p Kerkrade)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30030 |
roosterschuif |
schuif:
šȳf (Q121p Kerkrade)
|
De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.]
II-9
|
30662 |
roostertje |
rooster:
ryǝstǝr (Q121p Kerkrade),
zift:
zef (Q121p Kerkrade)
|
Afdruiproostertje op het verfbakje dat wordt gebruikt om de verf regelmatig over de verfrol te verdelen. [N 67, 46c]
II-9
|
34606 |
rosdoek |
raamdoek:
rāmdǫx (Q121p Kerkrade)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|