e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaapherder scheper: šiǝfǝr (Kerkrade) Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.] I-12
schaars krap: krap (Kerkrade), raar: raar (Kerkrade, ... ), spaarlig: sjpeer⁄lieg (Kerkrade) op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)] || schaars, zeldzaam III-4-4
schaats schlittschoen (<du.): sjlietsjong (Kerkrade), sjlietsong (Kerkrade), sjlitsjong (Kerkrade) Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)] || Schaats. III-3-2
schaatsen schaatsen: sjaatse (Kerkrade), sjaatsen (Kerkrade), (modernere benaming).  sjaatse (Kerkrade), schlittschoen (<du.) lopen: sjlietsjong lofe (Kerkrade), sjlietsjong loope (Kerkrade), sjlietsjòng loofe (Kerkrade), (slitsjong = t zelfst. nw.).  slit sjoon loafe (Kerkrade), Sub sjlietsong.  sjlietsong lofe (Kerkrade) Schaatsen. || Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)] III-3-2
schaatsenrijder slitschoenloper: sjlietsjonglofer (Kerkrade), waterspin: wassersjpin (Kerkrade) schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)] III-4-2
schaatsijzer ijzer: iezer (Kerkrade) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)] III-3-2
schabbernak chic: sjiek (Kerkrade) wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)] III-1-3
schabloneerkwast schabloonkwast: šablōnkwās (Kerkrade), toepkwast: tupkwās (Kerkrade) Kwast die bij het schabloneren wordt gebruikt. Bij dit procédé wordt een in bordpapier of dun plaatmateriaal uitgesneden patroon met verf gevuld. De schabloneerkwast dient van zeer veerkrachtig haar vervaardigd te zijn, niet te klein en middelmatig langharig (Zwiers II, pag. 316). [N 67, 35] II-9
schacht schacht: šāt (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]) De vertikale verbinding tussen het ondergrondse en het bovengrondse deel van een mijn. De schacht wordt niet alleen gebruikt voor het transport van personeel, kolen en materiaal, maar ook voor de luchtverversing. [N 95, 73; monogr.; Vwo 674; Vwo 637; Vwo 429; Vwo 122] II-5
schachtbok, schachttoren rolstok: rǫlštǫk (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]), schachtbok: šātbok (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]) De bovengrondse stalen of betonnen constructie waarin de schachtwielen zijn gemonteerd. [N 95, 12; N 95, 74; monogr.; N 95, add.; Vwo 108; Vwo 676; Vwo 678] II-5