33342 |
schaapherder |
scheper:
šiǝfǝr (Q121p Kerkrade)
|
Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12
|
25068 |
schaars |
krap:
krap (Q121p Kerkrade),
raar:
raar (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
spaarlig:
sjpeer⁄lieg (Q121p Kerkrade)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)] || schaars, zeldzaam
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schlittschoen (<du.):
sjlietsjong (Q121p Kerkrade),
sjlietsong (Q121p Kerkrade),
sjlitsjong (Q121p Kerkrade)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)] || Schaats.
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatse (Q121p Kerkrade),
sjaatsen (Q121p Kerkrade),
(modernere benaming).
sjaatse (Q121p Kerkrade),
schlittschoen (<du.) lopen:
sjlietsjong lofe (Q121p Kerkrade),
sjlietsjong loope (Q121p Kerkrade),
sjlietsjòng loofe (Q121p Kerkrade),
(slitsjong = t zelfst. nw.).
slit sjoon loafe (Q121p Kerkrade),
Sub sjlietsong.
sjlietsong lofe (Q121p Kerkrade)
|
Schaatsen. || Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] || Zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24432 |
schaatsenrijder |
slitschoenloper:
sjlietsjonglofer (Q121p Kerkrade),
waterspin:
wassersjpin (Q121p Kerkrade)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
iezer (Q121p Kerkrade)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
18243 |
schabbernak |
chic:
sjiek (Q121p Kerkrade)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
30639 |
schabloneerkwast |
schabloonkwast:
šablōnkwās (Q121p Kerkrade),
toepkwast:
tupkwās (Q121p Kerkrade)
|
Kwast die bij het schabloneren wordt gebruikt. Bij dit procédé wordt een in bordpapier of dun plaatmateriaal uitgesneden patroon met verf gevuld. De schabloneerkwast dient van zeer veerkrachtig haar vervaardigd te zijn, niet te klein en middelmatig langharig (Zwiers II, pag. 316). [N 67, 35]
II-9
|
22155 |
schacht |
schacht:
šāt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
De vertikale verbinding tussen het ondergrondse en het bovengrondse deel van een mijn. De schacht wordt niet alleen gebruikt voor het transport van personeel, kolen en materiaal, maar ook voor de luchtverversing. [N 95, 73; monogr.; Vwo 674; Vwo 637; Vwo 429; Vwo 122]
II-5
|
28242 |
schachtbok, schachttoren |
rolstok:
rǫlštǫk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
schachtbok:
šātbok (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
De bovengrondse stalen of betonnen constructie waarin de schachtwielen zijn gemonteerd. [N 95, 12; N 95, 74; monogr.; N 95, add.; Vwo 108; Vwo 676; Vwo 678]
II-5
|