19564 |
schenkkan |
bierkan:
beerkan (Q121p Kerkrade),
brandewijnskaraf:
brandewienskraf (Q121p Kerkrade),
karaf:
kraf (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
karaf || karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17829 |
scheppen |
molteren:
mǫltǝrǝ (Q121p Kerkrade),
scheppen:
šøpən (Q121p Kerkrade),
šøpǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND A1 (1940sq)] || Stenen of kolen met de schop laden. [N 95, 503; N 95, 501; N 95, 202; monogr.; Vwo 682; Vwo 768]
II-3, II-5, III-1-2
|
18298 |
scheren |
rasieren (du.):
raz(i)ere (Q121p Kerkrade),
raz(i)re (Q121p Kerkrade),
scheren:
sjere (Q121p Kerkrade)
|
scheren
III-1-3
|
25017 |
scherf |
scherf:
šɛrf (Q121p Kerkrade)
|
scherf [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
der dat zagen:
vgl. Kerkrade Wb. (pag. 69): dat, dat 1. aanw. vnw. (...) Inne dr - zage, iemand zeggen waar het op staat.
der dat zage (Q121p Kerkrade)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17726 |
scherp kijken |
neuzen:
naaze (Q121p Kerkrade),
ogen:
euge (Q121p Kerkrade),
euje (Q121p Kerkrade),
spinzen:
spienze (Q121p Kerkrade)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17801 |
scherp luisteren |
scherp luisteren:
sjerp (Q121p Kerkrade)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
24766 |
scherpe boterbloem |
kraaivoet:
idiosyncr. Heukels 207
kroavós (Q121p Kerkrade)
|
Scherpe boterbloem (ranunculus acris 20 tot 90 cm groot. De stengels zijn behaard; de bladeren zijn handvormig gedeeld of gespleten met gelobde slippen, ze zijn langgesteeld, tevens behaard; de bloemen zijn vrij groot, met ronde steeltjes en zijn goudge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šūrpoal (Q121p Kerkrade)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26397 |
scheut |
scheut:
šø̜s (Q121p Kerkrade)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|