30075 |
schietlood |
klotsje:
klø̜tsjǝ (Q121p Kerkrade),
lood:
luǝt (Q121p Kerkrade),
lūǝt (Q121p Kerkrade),
loodklotsje:
luǝtklø̜tsjǝ (Q121p Kerkrade),
schietlood:
šesluǝt (Q121p Kerkrade),
schietlood met snoer en klotsje:
šesluǝt met šnōr ɛn klø̜tsjǝ (Q121p Kerkrade),
senkel:
zɛŋkǝl (Q121p Kerkrade
[(primitief schietlood)]
),
zinkblij:
zeŋk˲blęj (Q121p Kerkrade),
zinklood:
zeŋklūǝt (Q121p Kerkrade)
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.] || Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.]
II-12, II-9
|
25366 |
schietmasker |
schietapparaat:
šesapǝrāt (Q121p Kerkrade)
|
Het schietmasker, officieel het "penschietmasker" genoemd, is een dikke, stalen pijp, ongeveer 20 cm lang, aan een uiteinde voorzien van een slagpinsysteem. Met de slagpin wordt een patroon tot ontploffing gebracht, die een holgeslagen pin uit de pijp drijft. De pin dringt door de schedel van het slachtdier heen in de hersenen. Voordat het schietmasker in gebruik kwam (volgens de respondent van L 321 wordt het schietmasker gebruikt sinds ± 1920), gebruikte men onder andere een apparaat met behulp waarvan een kogel door de schedel werd geschoten. Een dergelijk apparaat waarmee een kogel wordt afgeschoten is zonder meer gevaarlijk voor de omstanders. Het schietmasker is het veiligst en ook het meest bedrijfszeker. Het dankt de naam aan het feit dat het vroeger voorzien was van leren lappen die de ogen van het dier bedekten om te voorkomen dat het angstig werd. Een primitieve voorganger van het schiet-masker is een holle pijp met een uitstekend handvat dat de helper van de slachter vasthoudt. Laatstgenoemde slaat met een hamer een pin die zich in deze buis bevindt door de schedel van het slachtdier. Zie afb. 4.1 [N 28, 5d; monogr.]
II-1
|
27838 |
schietmeester, schiethouwer |
schiethouwer:
šeshø̜jǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
schietmeester:
šesmēstǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Willem-Sophia])
|
De mijnwerker die verantwoordelijk is voor het aanbrengen van de lading in het schietgat en het tot ontploffing brengen daarvan. Uit de opgaven van de respondenten blijkt dat de term "schiethouwer" alleen in Nederlands Limburg werd gebruikt. Elke post had een voorman en wanneer daar geschoten moest worden was de voorman tevens schiethouwer. Daarnaast kende men schietmeesters die de schietwerkzaamheden op verschillende posten voor hun rekening namen en daarvoor een aparte premie kregen (Van der Maar pag. 4). Wat betreft het woordtype "boutefeu", oorspronkelijke betekenis "lontstok", daarover schrijft Vanwonterghem (pag. 76): "De volksoverlevering ziet in de naam boute-feu ten onrechte een element "boute". Dit komt omdat men tot in de vorige eeuw de schietmeester inderdaad ook penitent noemde, dit wegens de grote gevaren aan zijn beroep verbonden. Hij moest namelijk vóór al de andere mijnwerkers afdalen en op de plaatsen waar men moest schieten met een lange stok (boute-feu genaamd) met een fakkel het mijngas tot ontploffing brengen. Oude mijnwerkers vertellen dat daarvoor soms gevangenen en veroordeelden gebruikt werden." De benamingen "tijdschieter", "tijdschietmeester" en "tijd-boutefeu" zijn specifiek van toepassing op een schietmeester die bevoegd is om te schieten met tijdontsteking. [N 95, 145a, b; N 95, 396; N 95, 397; monogr.; Vwo 179; Vwo 340, Vwo 405; Vwo 527; Vwo 688; Vwo 783]
II-5
|
27884 |
schietplaat |
schietplaat:
šesplāt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Bescherming in de vorm van ijzeren platen of ijzeren stijlen, versterkt met hout (Q 121c), waarachter de mijnwerker zich verschuilt wanneer er wordt geschoten. [N 95, 398; N 95, 398 add.; N 95, 416]
II-5
|
27860 |
schietprop |
besatz:
bǝzats (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Prop, uit leem of nat gemaakt steenstof, waarmee de lading in het schietgat wordt afgesloten. De prop verhindert dat bij het ontploffen van de springstof de detonatiegassen door het boorgat kunnen ontsnappen. [N 95, 404; monogr.; Vwo 16; Vwo 125; Vwo 174; Vwo 175; Vwo 573; Vwo 586]
II-5
|
22573 |
schietschijf |
schijf:
sjief (Q121p Kerkrade)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23177 |
schiettent |
schietbude:
sjisboed (Q121p Kerkrade)
|
Schiettent op de kermis.
III-3-2
|
27864 |
schiettoestel |
schietapparaat:
šesaparāt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
šesapǝrāt (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
schietdoos:
šesduǝs (Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Julia])
|
Dynamo die de elektrische stroom levert voor het tot gloeien brengen van het gloeidraadje in de ontsteker. De elektrische stroom wordt via kabels van het schiettoestel naar de ontstekers gevoerd. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 409 ("Hoe noemt u een schietdoos of ontstekingsapparaat") is het mogelijk dat een aantal dialectvarianten die onder het woordtype schietdoos zijn opgenomen, eigenlijk van toepassing zijn op de blikken doos waarin de patronen van het springstoffenmagazijn naar de werkpunten vervoerd werden (zie het lemma Schietdoos). [N 95, 409; N 95, 418; monogr.]
II-5
|
20687 |
schijf braadspek |
spek-krapjer:
Syst. WBD Uitgebraden!
sjpék-krépjer (Q121p Kerkrade),
spekbraai:
sjpek brao (Q121p Kerkrade)
|
Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23913 |
schijnheilig |
schijnheilig:
sjienhillieg (Q121p Kerkrade)
|
Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|