e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schort, voorschoot muurschortel: m ̇ūršotsǝl (Kerkrade), scholk: šolǝk (Kerkrade), schootvel: šōt˲vǝl (Kerkrade) [N 30, 5a; monogr.] II-9
schortvol schootselvol: sjótselvol (Kerkrade) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schotel grèle: jrül (Kerkrade), plateel: platīəl (Kerkrade), schotel: šotəl (Kerkrade), bord om iets op te leggen bijvoorbeeld vla of vlees enz.  sjôttel (Kerkrade) platte schotel || schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje teldertje: teldersje (Kerkrade) schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: a gen schouer trekke (Kerkrade), en sjouwere trekke (Kerkrade), sjouwer (Kerkrade) Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderblad: sjouwerblad (Kerkrade) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] III-1-1
schoudermantel met capuchon kapoets: b.v. Dóch diech de - op; t rent.  kaboets (Kerkrade), kapoetsmantel: kaboetsmanktel (Kerkrade), meunenmantel: meun, 1. oud wijf  meunemanktel (Kerkrade) capuchon || mantel met capuchon || mantel met capuchon voor oude vrouwen III-1-3
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pellerien (Kerkrade) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
schoven binden binden: beŋǝ (Kerkrade) Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schoven opzetten in een hok hokken: hǫkǝ (Kerkrade) In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.] I-4