e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schraag schraag: šrāx (Kerkrade), staander: štɛndǝr (Kerkrade), steigerbok: [steiger]bok (Kerkrade) Een uit metaal vervaardigd gestel bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn, waarop de smid een werkstuk kan laten rusten. [N 33, 237] || Houten draagstelling die wordt gebruikt om een lang werkstuk te ondersteunen. Zie ook afb. 116. [N 53, 225; S 32; monogr.] || Uit hout of metaal vervaardigd gestel, bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn. Twee of meer schragen vormen de basis voor de werkvloer van de schraagsteiger. [N 32, 7b; monogr.] II-11, II-12, II-9
schraal wrakketig: vrakǝtix (Kerkrade) Gezegd van mortel die veel zand bevat in verhouding tot het bindmiddel kalk of cement. [monogr.] II-9
schraapgoot kratsband: kratsbant (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]), schraper: schraper (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma]) Inrichting voor het hellend transport van kolen en stenen bestaande uit een onder- en een bovengoot, waardoor een ketting zonder eind door middel van een motor wordt voortbewogen. Aan de ketting zijn schrapers bevestigd, die de in de bovengoot geschepte materialen transporteren. [N 95, 653; N 95, 604; monogr.; Vwo 328; Vwo 646; Vwo 658; Vwo 660; Vwo 692] II-5
schraapinstallatie schraapbak: šrāpbak (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]), schraperbak: šrāpǝrbak (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Toestel, bestaande uit een aantal bakken zonder bodem die met behulp van een lier langs het koolfront heen en weer worden getrokken. De bakken zijn, aan de lange zijde die naar het koolfront is gericht, voorzien van messen waarmee de kool wordt losgeschraapt. Een korte zijde van de bak, namelijk die, welke naar de bovenkant van de pijler is gericht, is voorzien van een scharnierende klep. Deze klep opent zich bij de opwaartse gang, neemt de op de vloer liggende kolen op en brengt deze afwaarts mee om ze daar te deponeren, waar de opwaartse gang opnieuw begint. De volgende bak brengt deze kolen weer een eind afwaarts totdat tenslotte de laatste bak aan de voet van de pijler zijn inhoud op het vervoermiddel in de afvoergalerij schuift. [N 95, 603] II-5
schrabsel borstelen: byštǝlǝ (Kerkrade), haren: hǭrǝ (Kerkrade), huid: hut (Kerkrade) De afgekrabde opperhuid met haren. De lange haren worden soms bewaard en tot borstels e.d. verwerkt of verkocht. [N 28, 29; monogr.] II-1
schram krats: krats (Kerkrade) Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] III-1-2
schrammen kratsen: kratse (Kerkrade) Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)] III-1-2
schransen sneuren: Aonwasende kinger kanne sjneure  sjneu’re (Kerkrade), vorderen: Kinger nee, wat kan deë vöa¯dere: Goeie hemel, wat kan die bunkeren  vöa’dere (Kerkrade), zich aankijlen: aa’kielle, ziech (Kerkrade) bunkeren || flink eten || zich volproppen III-2-3
schrede schritt (du.): sjrit (Kerkrade) Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)] III-1-2
schreeuwen kwieken: kwīkǝ (Kerkrade), schreien: sjraie (Kerkrade), šrai̯ǝ (Kerkrade) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] I-12, III-3-1