e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schuilnis schietlok: šeslǭx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), spindje: špɛŋkǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Uitholling in de zijwand van de mijngang waarin hetzij een enkele mijnwerker, hetzij een mijnwerker en een lier plaats kunnen vinden. In het eerste geval kan men er bijvoorbeeld in schuilen als er geschoten wordt, in het tweede geval hebben de lier en de arbeider die de lier bedient er een schuilplaats. [N 95, 398; monogr.; Vwo 20; Vwo 411; Vwo 546] II-5
schuimen schuimen: sjoemme (Kerkrade) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuimspaan schuimlepel: sjuumleffel (Kerkrade), šymlɛfəl (Kerkrade) schuimlepel || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1
schuld schuld: eͅnə šolt (Kerkrade), schoot (Kerkrade) een schuld [ZND A2 (1940sq)] || Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] III-3-1
schuren schuren: šūrǝ (Kerkrade, ... ) Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.] || Hout met schuurpapier bewerken ten einde een glad oppervlak te verkrijgen. Zie ook het lemma 'Schuurpapier'. [N 67, 70a; monogr.] II-12, II-9
schurk, smeerlap vlegel: vleëjel (Kerkrade) een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] III-1-4
schutsboom schietstang: sjis sjtang (Kerkrade), vogelstang: voeejel sjtang (Kerkrade), voeëjelsjtang (Kerkrade) De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] || Mast waarop de vogel geplaatst is. III-3-2
schutter schuts: sjuts (Kerkrade), sjöts (Kerkrade) schutter [RND] || Schutter. III-3-2
schuur schuur: šȳr (Kerkrade) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuurblok schuurblokje: šūrblø̜ksjǝ (Kerkrade) Rubber, kurken of houten blokje waaromheen het schuurpapier wordt gedaan. [N 67, 60d] II-9