17744 |
slaap |
slaap:
sjlof (Q121p Kerkrade)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slofmutsch (Q121p Kerkrade)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
zeverlapje:
zeeverlepje (Q121p Kerkrade)
|
slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
bijl:
bilǝ (Q121p Kerkrade),
bęjǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|
25407 |
slachtbrug |
schraag:
šrāx (Q121p Kerkrade)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
25345 |
slachtverlies |
netto gewicht:
nɛtō gǝwīǝt (Q121p Kerkrade),
rein gewicht:
reŋ gǝwīǝt (Q121p Kerkrade),
slachtgewicht:
šlaxgǝwīǝt (Q121p Kerkrade)
|
Het gewicht dat ten gevolge van het slachten verloren gaat. [N 28, 97]
II-1
|
25416 |
slachtzaag |
zaag:
zēǝx (Q121p Kerkrade)
|
Een zaag die de slachter gebruikt bij het verwijderen van de horens, hoeven en poten van het rund. Tevens verdeelt men met deze zaag het slachtbeest in twee gelijke delen: Zie afb. 8. [N 28, 43; N 28, 47; N 28, 90]
II-1
|
17871 |
slag |
klats:
klatsj (Q121p Kerkrade),
paf:
paaf (Q121p Kerkrade),
slag:
sjlaag (Q121p Kerkrade)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25387 |
slagader inkorten |
ader uitsnijden:
ǭr ūtšniǝ (Q121p Kerkrade),
aders doorsnijden:
ǭrǝ duršni-jǝ (Q121p Kerkrade),
knoesten uitsnijden:
knø̄tšǝ ūtšni-jǝ (Q121p Kerkrade)
|
Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.]
II-1
|
33728 |
slagboom |
vouwer:
vǫu̯wǝr (Q121p Kerkrade)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|