e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slijpsteen slijpsteen: šlifštē (Kerkrade), šlipštē (Kerkrade), šlīfštē (Kerkrade) Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] || Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-1, II-11
slikken afslikken: aafsjlikke (Kerkrade), slikken: sjlikke (Kerkrade) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slikvijver slambassin: šlambasɛŋ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), slamvijver: šla.mvęjvǝr (Kerkrade  [(Julia)]   [Maurits]), slamwijer: šla.mwęjǝr (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]) Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.] II-5
slim clever (eng.): klevver (Kerkrade), gewiekst: gəwikst (Kerkrade), loos: loeës (Kerkrade), nits: cf. Kerkrade Wb. p. 184 s.v. "nietsj"= vlug, beweeglijk  nietsj (Kerkrade), schlau (du.): sjlauw (Kerkrade) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || slim [ZND A1 (1940sq)] || slim, verstandig || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik schlauberger (du.): sjlauw’berjer (Kerkrade), schlaumeier (du.): sjlauwmaier (Kerkrade) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || slimmerik III-1-4
slinken, minder worden slinken: sjlinke (Kerkrade), weiniger worden: wenniejer (Kerkrade), zakken: zakke (Kerkrade) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4
slinkse streken hinterlistig (du.): hinterliestiech (Kerkrade) oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)] III-1-4
slip schlafittchen (du.): [Van Dale (DN): Schlafittchen, jmdn. am, beim - fassen: iemand bij de lurven, kladden pakken]  sjlavietsje (Kerkrade), slip: hemsjlip (Kerkrade), schlip (Kerkrade), sjlip (Kerkrade) afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)] || hemdslip, pand van een hemd [slup, slipruiter, geer, vaan, lesj, hemsjlup] [N 25 (1964)] || hemdsslip || slip van de jas III-1-3
slipjas schootrok: sjoeësrok (Kerkrade), slippenrok: sjlipperok (Kerkrade) jacquet || pandjesjas III-1-3
slipjas: spotnamen batsenvitser: batsevietser (Kerkrade), Zie ook afb. p. 53.  betsevietser (Kerkrade) billentikker || jacquetjas, zwarte jas met lange achterpanden [pitteleer, pieteloer, slipjas, frak, batsesleeger, billentikker, klaovert, steekert] [N 23 (1964)] III-1-3