e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

Gevonden: 6483
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijenkorf bijenkaar: bęjǝkār (Kerkrade), bijenkorf: bęjǝkø̜rf (Kerkrade, ... ), kaar: kār (Kerkrade) Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.] || Van roggestro of buntgras gevlochten korf voor bijen. Het houden van bijen in korven is de ouderwetse vorm, ook wel de vaste bouw genoemd. De kast heeft de korf tegenwoordig veelal vervangen. Men spreekt dan van losse bouw (De Roever, pag. 149). De korf werd meestal met dikke, brede windingen gevlochten van met de hand gedorst stro, bijeengehouden door Spaans riet of voorheen ook wel gespleten braamtakken of dennenwortels of soms wilgetakken. Er bestaat een grote verscheidenheid aan soorten korven: grote en kleine, hoge en lage, korven met één of twee vlieggaten, met en zonder spongaten die het voeren moeten vereenvoudigen. Voor al die korven geldt echter dezelfde bedrijfswijze als die met korven van het Drents model. De ronde strokorf van Drente heeft een doorsnede van ± 40 cm bij een ongeveer gelijke hoogte. Ter bescherming tegen koude en regen of ook wel ter versteviging van oude korven besmeert men de korf, hetzij van buiten hetzij van binnen, met leem of kleiaarde, vermengd met gerstekaf of koemest met as of kalk. Soms wordt de korf met bunt of smelen overdekt. [N 63, 2a; N 63, 1a; N 63, 8; L 1a-m; L 1u, 13; L 16, 7; S 3; JG 1a + 1b; Ge 37, 12; A 9, 4; N 40, 137; monogr.] II-12, II-6
bijl bijl: bęjǝlǝ (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]) Hakwerktuig waarmee men ondergronds het hout van de ondersteuningen kan bewerken. De term "aks" duidde volgens de invuller uit Q 15 een grote bijl aan die door de roofploeg werd gebruikt. [N 95, 729; N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 130; Vwo 369] II-5
bijl waarmee men het slachtvee klooft bijl: bilǝ (Kerkrade), bęjǝlǝ (Kerkrade) Zie ook het lemma ''slachtbijl''. [N 28, 90; monogr.] II-1
bijl waarmee men het vlees in kleine stukjes hakt bijl: bęjǝlǝ (Kerkrade), hakmes: hakmɛts (Kerkrade), wiegmes: wikmɛts (Kerkrade) Bedoeld zijn de kleine stukjes die in de worst worden verwerkt etc. De mes-opgaven binnen dit lemma duiden op een soort hakmes. [N 28, 115; N 28, 49] II-1
bijleggen bijlappen: Hei is jeld tse kót, vier kómme an t -.  bijlappe (Kerkrade), bijlatsen: Hei is jeld tse kót, vier kómme an t -.  bijlatse (Kerkrade), bijleggen: bijlegke (Kerkrade), bijzetten: bijzette (Kerkrade), toegeven: tsouwjeëve (Kerkrade) Bijbetalen. || een ruzie, een onenigheid bijleggen of oplossen [schavelen] [N 85 (1981)] || Extra geld in de pot doen [lappen, bijleggen]. [N 88 (1982)] III-3-1, III-3-2
bikbijltje steenbijl: štēbęjǝlǝ (Kerkrade) Tweesnijdend bijltje met kort handvat om oude stenen schoon te kappen. Zie ook afb. 9. Het verwijderen van oude specieresten van metselstenen werd in Q 116 'afbikken' ('āf˱bekǝ') genoemd. [N 30, 15c] II-9
bikhamer bikhamer: bekhamǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Hamervormig werktuig met aan een zijde een ronde, spitse punt. De bikhamer werd volgens de respondent uit Q 121 gebruikt om na het schieten loshangend gesteente te verwijderen. [N 95, 760 add.] II-5
bikkel(s) knookje: kneukskes (Kerkrade), prikknook: De sjmaal zieë van dr hoosje wap en trier, de brei zieë hoosje ruk en laoch.  prikknoak (Kerkrade) Bikkel. || De beentjes. [N R (1968)] III-3-2
bikkelen knibbelen: knibbelen (Kerkrade), nieneukelen: nieneukele (Kerkrade), prikken: prikke (Kerkrade), prikknoken: prikknoken (Kerkrade) 2. Bikkelen. || bikkelen [VC 10] || Het betreft een spel, dat vroeger vaak en met zeer veel plezier door de meisjes werd gespeeld. Het is een behendigheidsspel dat gespeeld wordt met vier beentjes uit de hiel van een schaap, geit of rund - of daarop gelijkende voorwerpen van koper, lood of [N R (1968)] III-3-2
bil bats: bats (Kerkrade, ... ), bàts (Kerkrade, ... ), bàtz (Kerkrade, ... ) Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)] III-1-1