e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slippen slijpen: šlīfǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), slippen: šlepǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]) Gezegd van een transportband. Een slippende band is gevaarlijk, omdat daardoor brand kan ontstaan (Handb. H. pag. 71). Op de vier Oranje-Nassaumijnen had men volgens de invuller uit Q 113 een afdoend middel voor een slippende transportband: men ging er met een paar man op lopen zodat hij op de rollen werd gedrukt. [N 95, 651] II-5
slobberend geluid maken sloeveren: šluvǝrǝ (Kerkrade), slurpen: šlørpǝ (Kerkrade) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
sloffen sloffen: sjloeffe (Kerkrade) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: sjloek (Kerkrade, ... ) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm slikstuk: slikstuek (Kerkrade), t slikstuk (Kerkrade), slokdarm: šlokdɛrm (Kerkrade), sluitsdarm: šlusdɛrm (Kerkrade), strot: štrǭs (Kerkrade) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] || Spierachtige buis die de keel met de maag verbindt. [N 28, 78] II-1, III-1-1
slons (slodder?) lodder: lod’der (Kerkrade), schlampig (du.) juultje: E sjlampieg joelsje (Kerkrade), E sjlam’pieg joelsje (Kerkrade), schmuddelig (du.) wijf: E sjmoed¯delieg wief  sjmoed’delieg wief (Kerkrade), sledder: sjledder (Kerkrade), tante gudula: ing tant joedela (Kerkrade), troela: troel’la (Kerkrade) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || een slordig vrouwmens || een slordige vrouwmens || slons || slordige, soms brutale vrouw || vuil, onzindelijk III-1-4
slootjespringen over de baak springen: Sub sjpringe.  uvver de baach sjpringe (Kerkrade) [Slootje springen]. III-3-2
slordig klommelig: kloe’melieg (Kerkrade), schlampig (du.): sjlam’pieg (Kerkrade), schleunerig (<du.): Du. schleunig= vlug, snel  sjleunerieg (Kerkrade) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] || slordig III-1-4
slot slot: šlǫs (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]), šlǭs (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), šlǭs (Kerkrade) Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] || Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-5, II-9
sluier kransje: kränsje (Kerkrade), sluier: sjlaier (Kerkrade), sjleier (Kerkrade), sjläuer (Kerkrade) sluier || sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)] III-1-3