e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sluitspier van de aars uitgang: oes-jank (Kerkrade) spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1995)] III-1-1
sluitsteen slotsteen: šlusštē (Kerkrade) De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.] II-9
slurpen lepsen: D¯r hónk lepsjet ¯t janse kumpsje leëg  lep’sje (Kerkrade), slurpen: sjlurpen (Kerkrade), sjlurpə (Kerkrade) slurpen || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
sluwe persoon boheits-kramer: cf. Rh.Wb. dl. I kol. 1106 s.v. "buhei"afl. buheitsmacher  behaitskrieëmer (Kerkrade) een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] III-1-4
smaak appetijt: der appetit verdorve (Kerkrade), geschmack (du.): jesjmak (Kerkrade, ... ), jesmack (Kerkrade, ... ), smaak: sjmaak (Kerkrade) smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smaken smaken: Los ¯t diech sjmaa¯che  sjmaa’che (Kerkrade) smaken III-2-3
smakken bletsen: blètsjə (Kerkrade), matsen: matsje (Kerkrade), pletsen: plets’je (Kerkrade), smakken: Sjmak nit zoeë bij ¯t èse  sjmak’ke (Kerkrade) smakken || smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)] III-2-3
smalen afhouwen: e-raaf houwe (Kerkrade), erafhouwen: e-raaf houwe (Kerkrade) met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
smalle weg, pad smal gatsje: šmal jɛtžǝ (Kerkrade), voetpad: fuspat (Kerkrade), vouwer: vou̯wǝr (Kerkrade) Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8
smeden smeden: šmęjǝ (Kerkrade) In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.] II-11