e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speeksel spij: sjpui (Kerkrade) Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)] III-1-1
speeksel uitspuwen spijen: sjpeuje (Kerkrade), sjpuie (Kerkrade), speuje (Kerkrade), spui-e (Kerkrade), ṣpö.yjə (Kerkrade) (speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)] III-1-1
speelgoed speelzaken: sjpieëlzaache (Kerkrade) Speelgoed. III-3-2
speelkaart kaart: Eng kaaht (Kerkrade), kaat (Kerkrade), kārt (Kerkrade), speelkaart: sjpieelkaat (Kerkrade) Een kaart. [ZND A1 (1940sq)] || Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] || Kaart. III-3-2
speelplaats speelplein: sjpielplai (Kerkrade) de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] III-3-1
speels rebels: rabelsj (Kerkrade) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] III-1-4
speen lots: loetsj (Kerkrade) speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dēǝm (Kerkrade) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: Iech ès jeer sjpek en ai  sjpek (Kerkrade) spek III-2-3
spekhaak haak: hø̜ak (Kerkrade), hǭk (Kerkrade), vleeshaak: vlēlhø̜k (Kerkrade) De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.] II-1