31953 |
spijkeren |
nagelen:
neǝlǝ (Q121p Kerkrade)
|
Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.]
II-12
|
30126 |
spijkerribben |
keperen:
kɛfǝrǝ (Q121p Kerkrade)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
24379 |
spin |
spin:
sjpin (Q121p Kerkrade),
špɛn (Q121p Kerkrade),
šp‧eͅn (Q121p Kerkrade),
eigen spellingsysteem
spén (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade)
|
huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33588 |
spinazie |
spinaat:
sjpienaat’ (Q121p Kerkrade)
|
spinazie
I-7
|
20121 |
spinnen |
ronken:
rón’ke (Q121p Kerkrade),
spinnen:
špęnǝ (Q121p Kerkrade),
ideosyncr.
sjpenne (Q121p Kerkrade)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] || spinnen ve kat
II-7, III-2-1
|
24381 |
spinnenweb |
heergodsgaren:
spinrag in de herfst
her’jods-jaar (Q121p Kerkrade),
spinnengewebs:
sjpin’nejewebs (Q121p Kerkrade),
špɛnəjəwɛps (Q121p Kerkrade),
eigen spellingsysteem
spénnejewebs (Q121p Kerkrade),
web:
web (Q121p Kerkrade)
|
spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] || spinrag in de herfst
III-4-2
|
29117 |
spinnewiel |
spinrad:
špenrat (Q121p Kerkrade)
|
Toestel om vlas, wol en soms ook andere vezelsoorten te spinnen. Men kent verschillende soorten spinnewielen. Er zijn er waarbij de spil met kam of vleugel boven het wiel is ingebouwd en waarbij de voet een schijfvormig, horizontaal blokje op vier (soms drie) pootjes is. Dit is het zogenaamde blokwiel of de blokspoel. Verder is er een model waarbij de spil naast het wiel is gebouwd. In het rechthoekige, schuingerichte blokje steken drie poten die zich lijken schrap te zetten. Vandaar ook wel benamingen als geit en germ. Een derde model met spil en vleugel naast het wiel en waarbij het dragende gedeelte een rechthoekig raam is, komt niet zoveel voor (Weyns, pag. 843). Dit is het zogenoemde raamwiel. Bij de blokspoel draait het grote wiel vlak voor de spinster of spinner. Het spinmechanisme staat midden boven het wiel ter hoogte van de borst van degene die spint. De blokspoel werd in de jaren 1940-1945 populair. Ze heeft maar de helft staanplaats nodig vergeleken met de ø̄lange spoelø̄ (informant van L 320a). Ze kon in kleine ruimtes zoals die op binnenschepen worden gebruikt (Weyns, pag. 843). Vandaar ook de benaming schippersspoel. Ook de benaming bok duidt op het model ø̄blokspoelø̄. De benamingen bok, geit en germ zijn vergelijkenderwijs ontstaan door de bepaalde vorm van het spinnewiel. Zie afb. 50. [N 34, A; N 5A (I]
II-7
|
27817 |
spiraalboor |
rillenboor:
rilǝbōr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
slangen:
šlaŋǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
slangenboor:
šlaŋǝboǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
šlaŋǝbōr (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Willem-Sophia]),
spiraal:
spiraal (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Eisden]),
spiraalboor:
špirālbōr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia])
|
Het boorijzer van een draaiende boormachine, volgens een invuller uit Q 121 alleen gebruikt om in kolen te boren. Aan de zijde ervan zijn spiraalvormige windingen aangebracht die het gruis dat bij het boren ontstaat, uit het boorgat schuiven. Zie ook het lemma Boormachine. [N 95, 804; monogr.]
II-5
|
18088 |
spit |
heksenschot:
heksesjoes (Q121p Kerkrade),
kramer:
krieëmer (Q121p Kerkrade),
kreem:
krieëm (Q121p Kerkrade)
|
spit || spit, reumatiek
III-1-2
|
28068 |
spits |
spits:
špets (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Houweeltje van ongeveer een halve voet lengte dat aan het uiteinde van de meterstok is aangebracht. [monogr.]
II-5
|