27992 |
steile pijler |
in het rechte werken:
en ǝt rēǝtǝ werkǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
recht werk:
rēǝt węrk (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
rechte:
rēǝtǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
rechte streb:
rēǝtǝ štrēp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
rechtoppe:
rētopǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
scherpe:
šɛrpǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia]),
scherpe streb:
šɛrpǝ štrēp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
steile pijler:
steile pijler (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Maurits]),
steile streb:
štīlǝ štrēp (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
streb met een rechte leger:
štrēp met enǝ rēǝtǝ lēǝjǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
streb met een scherpe leger:
štrēp met end šɛrpǝ lēǝjǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
streb met een šterke leger:
štrēp met enǝ štɛrkǝ lēǝjǝr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Pijler met een hellingspercentage tussen 35 en 90 graden. [N 95, 286; monogr.]
II-5
|
17820 |
steken |
steken:
štaekən (Q121p Kerkrade)
|
steken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
19744 |
stekker |
stekker:
štɛkər (Q121p Kerkrade)
|
stekker
III-2-1
|
21421 |
stelen |
klauwen:
klowən (Q121p Kerkrade)
|
stelen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
30018 |
stelling |
bok:
bok (Q121p Kerkrade),
drie-/drijpoot:
drɛjpuǝt (Q121p Kerkrade),
kalkschraag:
kalǝkšrāx (Q121p Kerkrade),
schraag:
šrāx (Q121p Kerkrade),
steenschraag:
štēšrāx (Q121p Kerkrade),
trogstender:
trǭxštɛndǝr (Q121p Kerkrade)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
sjtelpe (Q121p Kerkrade)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
sjtelse (Q121p Kerkrade),
[?] Dat meëdsje hat sjteltse va bee.
sjtelts (Q121p Kerkrade)
|
Elk van de beide staken met een dwarsklamp waarop men de voet zet en die gebruikt worden om daarmee grotere stappen te doen [stelt, staak, schaats]. [N 88 (1982)] || Stelt.
III-3-2
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
sjtimme (Q121p Kerkrade)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25596 |
stempel |
ouwel:
%%meervoud%%
owǝls (Q121p Kerkrade),
stamp:
štamp (Q121p Kerkrade),
stempel:
štɛmpǝl (Q121p Kerkrade)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
31317 |
stempel, leest |
opwijder:
opwīǝr (Q121p Kerkrade)
|
Gehard stuk staal met vierkante, rechthoekige of ronde dwarsdoorsnede dat naar onder toe in een punt uitloopt. De leest wordt met behulp van een hamer door gaten in metaal gedreven om ze groter te maken of om ze een andere vorm te geven. Zie ook afb. 55. [N 33, 278]
II-11
|