e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuifzand foemelzand: foemmelzank (Kerkrade) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuiken kuilschieten: NB koel: 1. gat, kuil.  koelsjisse (Kerkrade), stuiken: mit de frenkef sjtoekke (Kerkrade), stø͂ͅkə (Kerkrade), štukǝ (Kerkrade) 1. [Met de knikkers] Stuiten, stoten. (Knikkerspel.) || Het op de juiste plaats gloeiend gemaakte werkstuk in de lengte samendrukken ten einde de gloeiende plaats korter en dikker te maken. Het stuiken kan op het aambeeld met behulp van hamerslagen worden gedaan. Ook door het werkstuk tegen of op het aambeeld of het stuikblok te stoten of te laten vallen, kan men de doorsnede ervan vergroten. Zie ook het lemma "stuikblok" en "stuikblok van het aambeeld". [N 33, 55; N 33, 284-285; N 66, 13d; monogr.] || Knikkerspel. || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] II-11, III-3-2
stuiptrekken de laatste stuipen zijn: (men zegt) dat zent dǝ lɛtstǝ štypǝ (Kerkrade), stoeken: tsukǝ (Kerkrade) Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.] II-1
stuitbeen stuitje: stuutsje (Kerkrade), t stuutsje (Kerkrade), t stüuutsje (Kerkrade) stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stubben: stubben (Kerkrade), ⁄t stubt (Kerkrade) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] III-4-4
stuiver knabje: Opm. is oude benaming.  knepje (Kerkrade), vijf cent: Opm. is nieuwe benaming.  veinef tsens (Kerkrade) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuk meteren: mētǝrǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]), stuk: štøk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), štø̜k (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma]) De hoeveelheid kolen die door één mijnwerker in één dienst, soms door twee mijnwerkers in twee opeenvolgende diensten, moet worden gewonnen. "Iedere kolenhouwer neemt gewoonlijk een drietal meter frontlengte voor zijn rekening. De aan elke houwer toegewezen taak heet stoklengte en wordt bij het einde van de dienst door stokmeters nauwkeurig nagemeten zodat het taakloon kan berekend worden" (Defoin pag. 86). [N 95, 482; N 95, 379; monogr.; Vwo 591; Vwo 749] II-5
stukkool brokken: brokǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), knabben: knabǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), stukkool: štøkkoǝl (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]) Kolen met een afmeting groter dan 80 mm. Het woordtype "ringelkolen" (Q 113) is van toepassing op kleine stukken steenkool (Jongeneel pag. 52). [N 95, 461; monogr.; Vwo 349; Vwo 426; Vwo 757] II-5
stutter bouwhouwer: bǫwhø̜jǝr (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Willem-Sophia]), reparaturhouwer: rēpǝratuǝrhø̜jǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Eisden]), stutter: stutter (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]), štøtǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma]), zimmerhouwer: tsimǝrhø̜jǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Persoon die geregeld de betimmering van de mijngangen onderzoekt en onderhoudt. Volgens de informant van Q 15 was de stutter meestal een oudere houwer die zelfstandig onderhoudswerk deed in galerijen. Hij had een zogenaamd stuttersakkoord maar hij kon niet zoveel verdienen als een houwer aan het koolfront, meestal 5 à 10% boven gegarandeerd loon. [N 95, 152; monogr.; Vwo 153; Vwo 155; Vwo 371; Vwo 760; div.] II-5
sudderen smoren: De broadwoeësj is ¯t fainste, went ze lanksaam jesmord hat  sjmor’re (Kerkrade) sudderen III-2-3